Noun | Related Translations | Other Translations |
añadir
|
|
bijvoegen; toeleggen; toevoegen
|
contener
|
|
behelzen; inhoud; inhouden; waarmee iets gevuld is
|
cubrir
|
|
bedekken; beslaan; indekken
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
abarcar
|
bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen
|
met handen omvatten; omspannen; omtrekken; omvatten
|
abrazar
|
bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen
|
knuffelen; knuffen; kozen; kroelen met iemand; liefkozen; omarmen; omhelzen; omstrengelen; omtrekken; zich omdraaien
|
acompañar
|
bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen
|
aan mengsel toevoegen; afgeven; afleveren; begeleiden; bestellen; bezorgen; bijdoen; bijmengen; bijsluiten; bijvoegen; brengen; chaperonneren; eindje meerijden; erbij voegen; escorteren; geleiden; langs brengen; leiden; meebrengen; meegaan; meelopen; meerijden; meevoeren; oprijden; overhandigen; rondleiden; thuisbezorgen; toevoegen; vergezellen; voeren; volgen; wegbrengen
|
acorralar
|
bijsluiten; bijvoegen; insluiten; omsingelen; omsluiten; toevoegen
|
afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; beknotten; beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren; omlijnen; omvatten
|
adjuntar
|
bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen
|
aan mengsel toevoegen; bijdoen; bijmengen; bijrekenen; bijsluiten; bijtellen; bijvoegen; erbij tellen; erbij voegen; optellen; toevoegen
|
agregar
|
bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen
|
aan mengsel toevoegen; aansluiten; aanvullen; bijdoen; bijmengen; bijrekenen; bijsluiten; bijtellen; bijvoegen; completeren; erbij optellen; erbij tellen; erbij voegen; optellen; toevoegen; voltallig maken
|
aislar
|
bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen
|
afscheiden; afsplijten; afsplitsen; afzijdig stellen; afzonderen; apart zetten; beperken; buitensluiten; indammen; inkapselen; inperken; isoleren; limiteren; uitsluiten; vereenzamen
|
añadir
|
bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen
|
aansluiten; aanvullen; bijdoen; bijgieten; bijleggen; bijrekenen; bijsluiten; bijtellen; bijvoegen; completeren; erbij optellen; erbij tellen; erbij voegen; extra betalen; geld toe leggen; inschenken; intappen; optellen; schenken; serveren; tappen; toevoegen; voltallig maken
|
cercar
|
insluiten; omsingelen; omsluiten
|
afbakenen; afdekken; afpalen; afschermen; afschutten; afzetten; begrenzen; beknotten; beperken; beschermen; beschutten; neppen; omcirkelen; omleggen; omlijnen; omranden; omsingelen; omsluiten
|
ceñir
|
insluiten; omsingelen; omsluiten
|
afklemmen; afknijpen; met gespannen voorwerp omsluiten; omspannen; omvatten; overspannen
|
comprimir
|
bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen
|
bedenken; beperken; comprimeren; contracteren; fantaseren; indammen; inkapselen; inperken; inpersen; limiteren; omvatten; samendrukken; samenpersen; samentrekken; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden
|
contener
|
bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen
|
achterhouden; bedwingen; behelzen; behouden; beperken; beteugelen; bevatten; binnenhouden; geen afstand doen van; houden; in bedwang houden; indammen; inhouden; inkapselen; inmaken; inpekelen; inperken; inzouten; limiteren; met handen omvatten; omspannen; omvatten; opzijleggen; opzouten; reserveren; terughouden
|
contornear
|
bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen
|
omtrekken; omvatten
|
copar
|
bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen
|
|
cubrir
|
bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen
|
afdekken; afschermen; afschutten; bedekken; bekleden; bemantelen; beschermen; beschutten; blinderen; dekken; dichtgooien; draperen; gladstrijken; hullen; inhullen; maskeren; met stof behangen; omhullen; omvatten; overdekken; overheen trekken; overkappen; overtrekken; overwelven; stofferen; strijken; toestoppen; van bekleding voorzien; verhullen; versluieren
|
dominar
|
bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen
|
bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; de overhand hebben; domineren; gezaghebben; heerschappij voeren; heersen; heersen over; intomen; leerstof beheersen; macht uitoefenen; machtiger zijn; matigen; omvatten; onder de knie hebben; onderwerpen; overheersen; regeren; temmen; verderreiken
|
encapsular
|
bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen
|
beperken; indammen; inkapselen; inpakken; inpalmen; inperken; limiteren; omvatten; verpakken
|
encerrar
|
bijsluiten; bijvoegen; insluiten; omsingelen; omsluiten; toevoegen
|
aanhouden; afdekken; afschermen; afschutten; arresteren; beknotten; beperken; beschermen; beschutten; dicht maken; gevangennemen; in elkaar grijpen; in hechtenis nemen; indammen; ineengrijpen; ineensluiten; inkapselen; inperken; inrekenen; limiteren; omgeven; omringen; omvatten; opbergen; oppakken; opsluiten; vastzetten; vatten; wegbergen; wegsluiten
|
englobar
|
bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen
|
beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren; met handen omvatten; omspannen; omvatten; overkoepelen
|
envolver
|
bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen
|
beperken; compliceren; draperen; emballeren; indammen; ingewikkeld maken; inkapselen; inpakken; inperken; inwikkelen; limiteren; met handen omvatten; met stof behangen; moeilijk maken; om het lijf binden; ombinden; omgeven; omringen; omspannen; omtrekken; omvatten; omwikkelen; omwinden; verpakken; wikkelen
|
incluir
|
bijsluiten; bijvoegen; insluiten; omsingelen; omsluiten; toevoegen
|
beperken; bijdoen; bijrekenen; bijsluiten; bijtellen; bijvoegen; erbij optellen; erbij tellen; erbij voegen; indammen; inkapselen; inperken; limiteren; meeberekenen; meerekenen; meetellen; met handen omvatten; omspannen; omvatten; optellen; toevoegen
|
insertar
|
insluiten
|
aangrijpen; aanwenden; benutten; erbij doen; gebruiken; inbrengen; inlassen; inleggen; inpassen; invoegen; inzet tonen; inzetten; passen in; toepassen; toevoegen; tussen zetten; tussenlassen; tussenleggen; voegen
|
limitar
|
bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen
|
afgrenzen; begrenzen; beknotten; beperken; grenzen; grenzen aan; indammen; inkapselen; inperken; limiteren; van grenzen voorzien
|
restringir
|
bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen
|
afnemen; beperken; indammen; inkapselen; inkorten; inkrimpen; inperken; korter maken; krimpen; limiteren; minder worden; slinken; verkleinen; verkorten; verminderen
|
rodear
|
insluiten; omsingelen; omsluiten
|
eromheen staan; langs een omweg lopen; omcirkelen; omgeven; omleggen; omlopen; omringen; omsingelen; omsluiten; zich omdraaien
|
Not Specified | Related Translations | Other Translations |
incluir
|
|
bundelen
|
Other | Related Translations | Other Translations |
cubrir
|
|
bedekken; met iets bestrijken
|
envolver
|
|
erbij betrekken; verwikkelen
|