Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. god:
  2. God:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for god from Dutch to Spanish

god:

god [de ~ (m)] nomen

  1. de god (godheid; goddelijkheid)
    la divinidad
  2. de god (afgodsbeeld)
    el ídolo

Translation Matrix for god:

NounRelated TranslationsOther Translations
divinidad god; goddelijkheid; godheid God; bovennatuurlijke; spirituele
ídolo afgodsbeeld; god afgod; afgodsbeeld; geliefd persoon; idool; oogappel

Related Words for "god":


Wiktionary Translations for god:

god
noun
  1. hypothetisch bovennatuurlijk wezen dat verantwoordelijk wordt geacht voor (bepaalde aspecten van) de werkelijkheid

Cross Translation:
FromToVia
god dios god — deity

God:

God [de ~ (m)] nomen

  1. de God
    el Dios; la divinidad; el Nuestro Señor; la deidad
  2. de God (Here; schepper)
    el Dios
  3. de God (Almachtige; opperwezen; Schepper; heer)
    el Nuestro Señor; el Dios; el Todopoderoso; el Creador
  4. de God (Jahweh; Jahveh)
    el Jehová

Translation Matrix for God:

NounRelated TranslationsOther Translations
Creador Almachtige; God; Schepper; heer; opperwezen
Dios Almachtige; God; Here; Schepper; heer; opperwezen; schepper almachtige; hemelheer; hemelvader
Jehová God; Jahveh; Jahweh
Nuestro Señor Almachtige; God; Schepper; heer; opperwezen almachtige; hemelheer; hemelvader
Todopoderoso Almachtige; God; Schepper; heer; opperwezen
deidad God godin; vrouwelijke godheid
divinidad God bovennatuurlijke; god; goddelijkheid; godheid; spirituele

Related Words for "God":

  • Gods

Wiktionary Translations for God:

God
proper noun
  1. een bovennatuurlijk en volmaakt wezen, dat beschikt over superieure krachten en dat onsterfelijk is

Cross Translation:
FromToVia
God Dios God — single deity of monotheism
God Dios God — single male deity of duotheism

Related Translations for god