Summary
Dutch
Detailed Translations for wielen from Dutch to English
wielen:
Conjugations for wielen:
o.t.t.
- wiel
- wielt
- wielt
- wielen
- wielen
- wielen
o.v.t.
- wielde
- wielde
- wielde
- wielden
- wielden
- wielden
v.t.t.
- heb gewield
- hebt gewield
- heeft gewield
- hebben gewield
- hebben gewield
- hebben gewield
v.v.t.
- had gewield
- had gewield
- had gewield
- hadden gewield
- hadden gewield
- hadden gewield
o.t.t.t.
- zal wielen
- zult wielen
- zal wielen
- zullen wielen
- zullen wielen
- zullen wielen
o.v.t.t.
- zou wielen
- zou wielen
- zou wielen
- zouden wielen
- zouden wielen
- zouden wielen
diversen
- wiel!
- wielt!
- gewield
- wielend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for wielen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
churn | botervat; karn; karnton | |
wheels | wielen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
churn | kolken; wervelen; wielen | karnen; omroeren; roeren; woelen; wroeten; wurmen |
eddy | kolken; wervelen; wielen | |
whirl | kolken; wervelen; wielen | draaien; kantelen; kolken; rollen; ronddraaien; rondtollen; roteren; tollen; wentelen; wiegelen; zwieren |
Related Words for "wielen":
wiel:
Translation Matrix for wiel:
Noun | Related Translations | Other Translations |
carriage wheel | rad; wagenwiel; wiel | molenrad; rad; scheprad; waterrad |
cartwheel | rad; wagenwiel; wiel | molenrad; rad; scheprad; waterrad |
wheel | wiel | fiets; molenrad; rad; rijwiel; scheprad; stuur; stuurrad; stuurwiel; waterrad |
Verb | Related Translations | Other Translations |
wheel | fietsen; karren; kruien |
Related Words for "wiel":
Related Definitions for "wiel":
Wiktionary Translations for wiel:
External Machine Translations: