Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. toneel:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for toneel from Dutch to English

toneel:

toneel [het ~] nomen

  1. het toneel (aanstellerij)
    the affectation; the pose; the swank; the put on
  2. het toneel (toneelpodium; podium)
    the stage; the dais

Translation Matrix for toneel:

NounRelated TranslationsOther Translations
affectation aanstellerij; toneel geaffekteerdheid; gekunsteldheid; gemaaktheid
dais podium; toneel; toneelpodium schouwtoneel
pose aanstellerij; toneel modelzitten; poseren
put on aanstellerij; toneel
stage podium; toneel; toneelpodium etappe; fase; ontwikkelingsfase; ontwikkelingsstadium; parcoursetappe; schouwtoneel; stadium; toneelwezen; werkstroomfase
swank aanstellerij; toneel branie; branieschopper; dikdoenerij; gebluf; gebral; gepoch; gepraal; grootspraak; haantje; opschepperij; praalzucht; snoeverij
VerbRelated TranslationsOther Translations
pose figureren
put on aandoen; aankleden; aanmaken; aantrekken; aanzetten; inschakelen; licht aansteken; omdoen; onderbinden; ontsteken; starten; voorbinden; voordoen
stage ensceneren; faseren; huichelen; in scene zetten
swank brallen; grootspreken; opscheppen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
put on aangedaan; aangezet; ingeschakeld

Related Words for "toneel":

  • toneeltje, toneeltjes

Synonyms for "toneel":


Related Definitions for "toneel":

  1. verhoging waarop mensen een spel opvoeren1
    • op het toneel werd een prachtig spel gespeeld1
  2. spel waarbij mensen voor een publiek een verhaal uitbeelden1
    • hij gaat bij het toneel1

Wiktionary Translations for toneel:

toneel
noun
  1. stage backdrops, property and other items on a stage that give the impression of the location of the scene
  2. in theatre

Cross Translation:
FromToVia
toneel theatre; theater théâtre — vieux|fr édifice destiné à la représentation.