Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. stichter:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for stichter from Dutch to English

stichter:

stichter [de ~ (m)] nomen

  1. de stichter (grondlegger; oprichter; oprichtster; stamvader; grondvester)
    the instigator; the founder
  2. de stichter (oprichter; aanstichter)
    the instigator; the founder; the prompter; the ringleader

Translation Matrix for stichter:

NounRelated TranslationsOther Translations
founder aanstichter; grondlegger; grondvester; oprichter; oprichtster; stamvader; stichter aanstichter; aanzetter; bouwheer; huisvader; instigator; opstoker; pater familias
instigator aanstichter; grondlegger; grondvester; oprichter; oprichtster; stamvader; stichter aanstichter; aanzetter; agitator; belhamel; instigator; intrigant; opruier; opstoker; provocateur; raddraaier; raddraaister; stokebrand; stoker
prompter aanstichter; oprichter; stichter aanstichter; aanzetter; instigator; opstoker; souffleur; voorzegger
ringleader aanstichter; oprichter; stichter aanstichter; aanzetter; haantje de voorste; haantje-de-voorste; haantjes de voorste; instigator; opstoker
VerbRelated TranslationsOther Translations
founder strompelen

Related Words for "stichter":

  • stichters

Wiktionary Translations for stichter:

stichter
noun
  1. degene die iets grondvest
stichter
noun
  1. one who founds, establishes, and erects; one who lays a foundation; an author
  2. someone who originates something