Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. staart:
  2. staren:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for staart from Dutch to English

staart:

staart [de ~ (m)] nomen

  1. de staart (staartvormige haardracht; paardenstaart)
    the pigtail; the ponytail; the hair worn in a tail
  2. de staart
    the descender
    – The portion of a lowercase letter that falls below the baseline of the bottom part of the lowercase Latin letters g, j, p, q, and y. 1

Translation Matrix for staart:

NounRelated TranslationsOther Translations
descender staart
hair worn in a tail paardenstaart; staart; staartvormige haardracht
pigtail paardenstaart; staart; staartvormige haardracht
ponytail paardenstaart; staart; staartvormige haardracht haarstreng; haarvlecht; paardenstaart; streng

Related Words for "staart":


Wiktionary Translations for staart:

staart
noun
  1. een verlengstuk van de ruggengraat bij sommige dieren
  2. het achterste stuk van een vliegtuig of een auto
staart
noun
  1. appendage of an animal
  2. rear of an aircraft
  3. comet tail
  4. typography: lower loop of letters

Cross Translation:
FromToVia
staart tail; pecker Schwanz — hinterer Körperfortsatz bei Tieren
staart tail queue — Appendice postérieur
staart stalk; stem; queue; line; brush queue — à trier
staart tress tresse — Assemblage de petits cordons, etc. entrelacés

staart form of staren:

staren verb (staar, staart, staarde, staarden, gestaard)

  1. staren (aanstaren)
    to stare; to gaze
    • stare verb (stares, stared, staring)
    • gaze verb (gazes, gazed, gazing)
  2. staren (aanschouwen; zien; opmerken; )
    to see; to notice; to perceive; to become aware of; to behold; to see in
    • see verb (sees, saw, seeing)
    • notice verb (notices, noticed, noticing)
    • perceive verb (perceives, perceived, perceiving)
    • become aware of verb (becomes aware of, becoming aware of)
    • behold verb (beholds, beholding)
    • see in verb (sees in, saw in, seeing in)
  3. staren (turen)
    to stare
    • stare verb (stares, stared, staring)

Conjugations for staren:

o.t.t.
  1. staar
  2. staart
  3. staart
  4. staren
  5. staren
  6. staren
o.v.t.
  1. staarde
  2. staarde
  3. staarde
  4. staarden
  5. staarden
  6. staarden
v.t.t.
  1. heb gestaard
  2. hebt gestaard
  3. heeft gestaard
  4. hebben gestaard
  5. hebben gestaard
  6. hebben gestaard
v.v.t.
  1. had gestaard
  2. had gestaard
  3. had gestaard
  4. hadden gestaard
  5. hadden gestaard
  6. hadden gestaard
o.t.t.t.
  1. zal staren
  2. zult staren
  3. zal staren
  4. zullen staren
  5. zullen staren
  6. zullen staren
o.v.t.t.
  1. zou staren
  2. zou staren
  3. zou staren
  4. zouden staren
  5. zouden staren
  6. zouden staren
en verder
  1. ben gestaard
  2. bent gestaard
  3. is gestaard
  4. zijn gestaard
  5. zijn gestaard
  6. zijn gestaard
diversen
  1. staar!
  2. staart!
  3. gestaard
  4. starend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for staren:

NounRelated TranslationsOther Translations
notice bekijks; congé; convocatie; huuropzegging; informatie; kennisgeving; mededeling; opheldering; toelichting; uiteenzetting; uitleg; verduidelijking; verklaring; verwittiging
VerbRelated TranslationsOther Translations
become aware of aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien gewaarworden; onderscheiden; ontwaren; te zien krijgen; uit elkaar houden; uiteenhouden
behold aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien
gaze aanstaren; staren staarogen; star kijken; wezenloos kijken
notice aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien bekrachtigen; bemerken; bespeuren; bestempelen; certificeren; gewaarworden; merken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; signaleren; te zien krijgen; uit elkaar houden; uiteenhouden; voelen; waarmerken; waarnemen; zien
perceive aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien bekijken; bemerken; bespeuren; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; onderscheiden; ontwaren; signaleren; te zien krijgen; uit elkaar houden; uiteenhouden; voelen; waarnemen; zien
see aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien aanschouwen; bekijken; bemerken; bespeuren; bezichtigen; bezien; gadeslaan; gewaarworden; kijken; merken; observeren; onderscheiden; ontwaren; te zien krijgen; uit elkaar houden; uiteenhouden; visualiseren; voelen; waarnemen; zien
see in aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien
stare aanstaren; staren; turen staarogen; star kijken

Related Words for "staren":


Related Definitions for "staren":

  1. er strak naar kijken zonder iets te zien2
    • zij staarde naar de wolken2

Wiktionary Translations for staren:

staren
verb
  1. (inergatief) langdurig naar één punt kijken, soms zonder iets op te merken
staren
verb
  1. To stare intently or earnestly
  2. To look fixedly

Related Translations for staart