Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. souper:


Dutch

Detailed Translations for souper from Dutch to English

souper:

souper [het ~] nomen

  1. het souper (feestdiner)
    the supper; the festive dinner; the feast

Translation Matrix for souper:

NounRelated TranslationsOther Translations
feast feestdiner; souper banket; ceremonie; feest; feestdiner; feestdis; feestelijkheid; feestmaal; feestviering; festijn; festival; festiviteit; fuif; galadiner; partij; partijtje; party; smulpartij; viering; vreugdefeest
festive dinner feestdiner; souper banket; feestdiner; feestmaal; smulpartij
supper feestdiner; souper avondeten; avondmaal; avondmaaltijd; diner
VerbRelated TranslationsOther Translations
feast celebreren; de hort op gaan; feesten; feestvieren; lekker eten; savoureren; smikkelen; smullen; smullen van; stappen; uitgaan; vieren

Related Words for "souper":

  • souperen, soupers, soupertje, soupertjes