Dutch

Detailed Translations for smakken from Dutch to English

smakken:

smakken [het ~] nomen

  1. het smakken (vies eten; opschrokken)
    the smacking; the gobbling
  2. het smakken (smakkend eten)
    the smack one's lips

smakken verb (smak, smakt, smakte, smakten, gesmakt)

  1. smakken (smakkend eten)
    to eat noisily; to smack
    • eat noisily verb (eats noisily, ate noisily, eating noisily)
    • smack verb (smacks, smacked, smacking)
  2. smakken (neerkwakken; kwakken)
    to flop; chuck down; to fling down

Conjugations for smakken:

o.t.t.
  1. smak
  2. smakt
  3. smakt
  4. smakken
  5. smakken
  6. smakken
o.v.t.
  1. smakte
  2. smakte
  3. smakte
  4. smakten
  5. smakten
  6. smakten
v.t.t.
  1. heb gesmakt
  2. hebt gesmakt
  3. heeft gesmakt
  4. hebben gesmakt
  5. hebben gesmakt
  6. hebben gesmakt
v.v.t.
  1. had gesmakt
  2. had gesmakt
  3. had gesmakt
  4. hadden gesmakt
  5. hadden gesmakt
  6. hadden gesmakt
o.t.t.t.
  1. zal smakken
  2. zult smakken
  3. zal smakken
  4. zullen smakken
  5. zullen smakken
  6. zullen smakken
o.v.t.t.
  1. zou smakken
  2. zou smakken
  3. zou smakken
  4. zouden smakken
  5. zouden smakken
  6. zouden smakken
en verder
  1. ben gesmakt
  2. bent gesmakt
  3. is gesmakt
  4. zijn gesmakt
  5. zijn gesmakt
  6. zijn gesmakt
diversen
  1. smak!
  2. smakt!
  3. gesmakt
  4. smakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

smakken [de ~] nomen, plural

  1. de smakken (knallen; klappen)
    the cracks

Translation Matrix for smakken:

NounRelated TranslationsOther Translations
cracks klappen; knallen; smakken barsten; breuken; krakken; scheuren; sprongen
flop afgang; blamage; echec; fiasco; flop; mislukking; misser; teschandemaking
gobbling opschrokken; smakken; vies eten schrokken
smack dreun; handslag; jens; klap; klapzoen; klop; knal; kwak; lel; mep; opstopper; pakkerd; peut; smak; stoot; tik; toegebrachte klap
smack one's lips smakken; smakkend eten
smacking opschrokken; smakken; vies eten gesmak
VerbRelated TranslationsOther Translations
chuck down kwakken; neerkwakken; smakken
eat noisily smakken; smakkend eten
fling down kwakken; neerkwakken; smakken
flop kwakken; neerkwakken; smakken afgaan; falen; floppen; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; stranden; verkeerd lopen
smack smakken; smakkend eten een klap geven; hard slaan; hengsten; meppen; slaan; timmeren

Related Words for "smakken":


smakken form of smak:

smak [de ~ (m)] nomen

  1. de smak (dreun; klap; knal; kwak)
    the crash; the boom; the smack; the bump; the blast; the bang; the thud; the thump

Translation Matrix for smak:

NounRelated TranslationsOther Translations
bang dreun; klap; knal; kwak; smak bam; explosie; haardracht; harde slag; klap; knal; ontlading; ontploffing; plof; plotselinge uitbarsting; pony
blast dreun; klap; knal; kwak; smak ontlading; plotselinge uitbarsting
boom dreun; klap; knal; kwak; smak bam; bloei; explosie; hausse; hoogconjunctuur; knal; ontlading; ontploffing; plof; plotselinge uitbarsting; rijzing; toename; vooruitgang; vordering
bump dreun; klap; knal; kwak; smak bobbel; bons; duw; duwtje; hobbel; hobbeling; kwetsuur; letsel; oneffenheid; ongelijkheid; pof; por; stoot; stootje; zet
crash dreun; klap; knal; kwak; smak aanrijding; aanvaring; afname; barst; beurskrach; botsing; breuk; collisie; crash; daling; debacle; ineenstorting; ineenzakking; instorting; krach; krak; minder worden; scheur; terugloop; val; vastloper
smack dreun; klap; knal; kwak; smak dreun; handslag; jens; klap; klapzoen; klop; knal; lel; mep; opstopper; pakkerd; peut; stoot; tik; toegebrachte klap
thud dreun; klap; knal; kwak; smak bons; pof
thump dreun; klap; knal; kwak; smak bons; pof
VerbRelated TranslationsOther Translations
bang bonken; een klap geven; hameren; hard slaan; hengsten; kloppen met een hamer; knallen; meppen; rammen; slaan; timmeren
blast bekritiseren
boom blaffen; bloeien; brullen; bulderen; daveren; knallen; schreeuwen; tot hoogconjunctuur komen
crash aanrijden; botsen; crashen; ineenstorten; instorten; ontbinden; op elkaar knallen; op elkaar stoten; rotten; stoten op; vastlopen; vergaan; verongelukken; verrotten; verteren; wegrotten
smack een klap geven; hard slaan; hengsten; meppen; slaan; smakken; smakkend eten; timmeren
thump bonken; hameren; hengsten; rammen; slaan; stompen
AdverbRelated TranslationsOther Translations
bang boem
OtherRelated TranslationsOther Translations
blast laten exploderen; opblazen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
blast bliksems; verdraaid; verduiveld

Related Words for "smak":