Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. samentrekking:
  2. Wiktionary:
    • samentrekking → wince


Dutch

Detailed Translations for samentrekking from Dutch to English

samentrekking:

samentrekking [de ~ (v)] nomen

  1. de samentrekking (aaneenschakeling; samenvoeging)
    the sequence; the concentration; the chain; the coming together; the series
  2. de samentrekking (stuiptrekking; convulsie; kramp; stuip)
    the convulsion; the convulsive movement; the spasm; the labour pain; the fit

Translation Matrix for samentrekking:

NounRelated TranslationsOther Translations
chain aaneenschakeling; samentrekking; samenvoeging aaneengeschakelde ringen om iemand mee vast te binden; aaneenschakeling; boei; cyclus; grootwinkelbedrijf; halsketting; halssnoer; kabel; kabeltouw; keten; ketting; kettinkje; kluister; reeks; rij; scheepskabel; scheepstouw; serie; snoer; winkelketen
coming together aaneenschakeling; samentrekking; samenvoeging
concentration aaneenschakeling; samentrekking; samenvoeging aandacht verenigen; concentratie; dichtheid; geconcentreerdheid
convulsion convulsie; kramp; samentrekking; stuip; stuiptrekking zenuwtrekken
convulsive movement convulsie; kramp; samentrekking; stuip; stuiptrekking
fit convulsie; kramp; samentrekking; stuip; stuiptrekking driftbui; fit; pasvorm; woedeaanval
labour pain convulsie; kramp; samentrekking; stuip; stuiptrekking perswee; wee
sequence aaneenschakeling; samentrekking; samenvoeging aaneenschakeling; cyclus; keten; opeenvolging; opvolging; reeks; rij; sequens; sequentie; serie; successie; vervolgdeel
series aaneenschakeling; samentrekking; samenvoeging aaneenschakeling; aaneenschakelingen; cyclus; keten; opeenvolgingen; reeks; reeksen; rij; serie; series
spasm convulsie; kramp; samentrekking; stuip; stuiptrekking kramp; spiersamentrekking
VerbRelated TranslationsOther Translations
chain binden; boeien; ketenen; kluisteren; vastketenen; vastkluisteren; vastleggen
fit aanbrengen; aankunnen; aanleggen; aanpassen; aanproberen; bijpassen; installeren; kloppen met; monteren en aansluiten; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen met; passen; plaatsen; proberen; stroken; stroken met
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
fit adequaat; arbeidsgeschikt; bekwaam; blakend; capabel; competent; fit; gepast; geschikt; getraind; gezond; in staat te werken; juist; passend; valide

Related Words for "samentrekking":

  • samentrekkingen

Wiktionary Translations for samentrekking:

samentrekking
noun
  1. gesture of shrinking away