Dutch
Detailed Translations for overhaasten from Dutch to English
overhaasten:
-
overhaasten (zich spoeden; haasten; jagen; aanpoten; voortmaken; haast maken; ijlen; spoeden)
Conjugations for overhaasten:
o.t.t.
- overhaast
- overhaast
- overhaast
- overhaasten
- overhaasten
- overhaasten
o.v.t.
- overhaastte
- overhaastte
- overhaastte
- overhaastten
- overhaastten
- overhaastten
v.t.t.
- ben overhaast
- bent overhaast
- is overhaast
- zijn overhaast
- zijn overhaast
- zijn overhaast
v.v.t.
- was overhaast
- was overhaast
- was overhaast
- waren overhaast
- waren overhaast
- waren overhaast
o.t.t.t.
- zal overhaasten
- zult overhaasten
- zal overhaasten
- zullen overhaasten
- zullen overhaasten
- zullen overhaasten
o.v.t.t.
- zou overhaasten
- zou overhaasten
- zou overhaasten
- zouden overhaasten
- zouden overhaasten
- zouden overhaasten
diversen
- overhaast!
- overhaast!
- overhaast
- overhaastend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for overhaasten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
hurry | gauwigheid; gehaastheid; haast; haastigheid; ijl; overhaasting; overijling; spoed; vlugheid | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
hurry | aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden | ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opjagen; opschieten; reppen; snellen; spoeden; tempo maken; tempomaken; vliegen; zich haasten; zich spoeden |
make haste | aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden | |
rouse | aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden | activeren; opleven; opwekken; reanimeren; tot leven wekken; verlevendigen |