Dutch

Detailed Translations for kabinet from Dutch to English

kabinet:

kabinet [het ~] nomen

  1. het kabinet (regering; gouvernement; gezag)
    the government; the cabinet; the administration; the local government; the colonial government; the colonial administration
  2. het kabinet (Kamer der Staten-Generaal; kamer)
    the parliament; the States General Chamber
  3. het kabinet (kabinetkast)
    the cabinet; the cabinet-closet

Translation Matrix for kabinet:

NounRelated TranslationsOther Translations
States General Chamber Kamer der Staten-Generaal; kabinet; kamer
administration gezag; gouvernement; kabinet; regering aanwenden; aanwending; administratie; beheer; bescherming; bewaking; controle; gebruik; hoede; toediening; toepassing; toezicht; zeggenschap; zorg
cabinet gezag; gouvernement; kabinet; kabinetkast; regering kabinetje; kast; kastje; ministerraad; ministerraden
cabinet-closet kabinet; kabinetkast
colonial administration gezag; gouvernement; kabinet; regering
colonial government gezag; gouvernement; kabinet; regering
government gezag; gouvernement; kabinet; regering autoriteiten; bestuursapparaat; bewind; landsregering; openbaar gezag; overheid; regering; regeringsapparaat; regeringsstelsel; regime; rijksbestuur; staatsbestel; staatsbestuur
local government gezag; gouvernement; kabinet; regering plaatselijke overheid
parliament Kamer der Staten-Generaal; kabinet; kamer parlement

Related Words for "kabinet":


Related Definitions for "kabinet":

  1. alle ministers bij elkaar1
    • het kabinet heeft een besluit genomen1
  2. grote, ouderwetse kast1
    • in het kabinet van oma lagen stapels linnengoed1

Wiktionary Translations for kabinet:

kabinet
noun
  1. complete body of government ministers
  2. group of advisors

Cross Translation:
FromToVia
kabinet ministry; department; administration; cabinet ministère — L’emploi, la charge qu’on exercer.