Summary


Dutch

Detailed Translations for goeddunken from Dutch to English

goeddunken:

goeddunken [het ~] nomen

  1. het goeddunken (believen)
    the discretion; the consent

goeddunken verb (dunk goed, dunkt goed, dacht goed, dachten goed, goedgedacht)

  1. goeddunken (believen; aanstaan)
    to fancy; to please; to think fit; to like; do what you think is right

Conjugations for goeddunken:

o.t.t.
  1. dunk goed
  2. dunkt goed
  3. dunkt goed
  4. dunken goed
  5. dunken goed
  6. dunken goed
o.v.t.
  1. dacht goed
  2. dacht goed
  3. dacht goed
  4. dachten goed
  5. dachten goed
  6. dachten goed
v.t.t.
  1. heb goedgedacht
  2. hebt goedgedacht
  3. heeft goedgedacht
  4. hebben goedgedacht
  5. hebben goedgedacht
  6. hebben goedgedacht
v.v.t.
  1. had goedgedacht
  2. had goedgedacht
  3. had goedgedacht
  4. hadden goedgedacht
  5. hadden goedgedacht
  6. hadden goedgedacht
o.t.t.t.
  1. zal goeddunken
  2. zult goeddunken
  3. zal goeddunken
  4. zullen goeddunken
  5. zullen goeddunken
  6. zullen goeddunken
o.v.t.t.
  1. zou goeddunken
  2. zou goeddunken
  3. zou goeddunken
  4. zouden goeddunken
  5. zouden goeddunken
  6. zouden goeddunken
diversen
  1. dunk goed!
  2. dunkt goed!
  3. goedgedacht
  4. goeddunkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for goeddunken:

NounRelated TranslationsOther Translations
consent believen; goeddunken accoord; afspraak; akkoord; goedkeuring; instemming; jawoord; overeenkomst; regeling; schikking; toestemming; welbevinden
discretion believen; goeddunken gevoeligheid mbt het betamelijke; kiesheid
fancy bui; gril; keuze; kuur; luim; nuk; smaak; voorkeur; voorliefde
VerbRelated TranslationsOther Translations
do what you think is right aanstaan; believen; goeddunken
fancy aanstaan; believen; goeddunken houden van; lekker vinden; lusten; visualiseren
like aanstaan; believen; goeddunken aanstaan; amuseren; bevallen; conveniëren; genieten; genot hebben van; houden van; lekker vinden; lusten; prettig vinden
please aanstaan; believen; goeddunken aangenaam aandoen; aangenaam maken; aanstaan; begeerte stillen; behagen; bevallen; bevredigen; blij maken; gelieven; plezieren; tevreden stellen; tevredenstellen; vergenoegen; voldoening geven
think fit aanstaan; believen; goeddunken
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
like dergelijk; dergelijke; dusdanig; evenzo; in overeenstemming met; naar; net zo; zo een; zo'n; zoals; zodanig; zoiets; zowel als; zulk; zulke
AdverbRelated TranslationsOther Translations
please ach; alsjeblieft; alstublieft; s.v.p.; toe