Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. ecarteren:


Dutch

Detailed Translations for ecarteren from Dutch to English

ecarteren:

ecarteren [znw.] nomen

  1. ecarteren
    the rejecting; the discarding

ecarteren verb (ecarteer, ecarteert, ecarteerde, ecarteerden, geecarteerd)

  1. ecarteren (afdanken)
    to discard
    • discard verb (discards, discarded, discarding)
  2. ecarteren (verwijderen; afnemen; weghalen; )
    to remove
    • remove verb (removes, removed, removing)

Conjugations for ecarteren:

o.t.t.
  1. ecarteer
  2. ecarteert
  3. ecarteert
  4. ecarteren
  5. ecarteren
  6. ecarteren
o.v.t.
  1. ecarteerde
  2. ecarteerde
  3. ecarteerde
  4. ecarteerden
  5. ecarteerden
  6. ecarteerden
v.t.t.
  1. heb geecarteerd
  2. hebt geecarteerd
  3. heeft geecarteerd
  4. hebben geecarteerd
  5. hebben geecarteerd
  6. hebben geecarteerd
v.v.t.
  1. had geecarteerd
  2. had geecarteerd
  3. had geecarteerd
  4. hadden geecarteerd
  5. hadden geecarteerd
  6. hadden geecarteerd
o.t.t.t.
  1. zal ecarteren
  2. zult ecarteren
  3. zal ecarteren
  4. zullen ecarteren
  5. zullen ecarteren
  6. zullen ecarteren
o.v.t.t.
  1. zou ecarteren
  2. zou ecarteren
  3. zou ecarteren
  4. zouden ecarteren
  5. zouden ecarteren
  6. zouden ecarteren
en verder
  1. ben geecarteerd
  2. bent geecarteerd
  3. is geecarteerd
  4. zijn geecarteerd
  5. zijn geecarteerd
  6. zijn geecarteerd
diversen
  1. ecarteer!
  2. ecarteert!
  3. geecarteerd
  4. ecarterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ecarteren:

NounRelated TranslationsOther Translations
discarding ecarteren
rejecting ecarteren afslaan; afstoten; afwijzen; terugwijzen; weigeren
remove afnemen; afstoffen; afwissen
VerbRelated TranslationsOther Translations
discard afdanken; ecarteren afschaffen; ontdoen; verwijderen; zich van iets ontdoen
remove afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken aanrekenen; aanwrijven; afdoen; afhandelen; afnemen; afscheiden; afstoffen; afvoeren; beslechten; dalen; declineren; demonteren; disloqueren; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; ledigen; leeghalen; leegmaken; lozen; minder worden; minderen; ontmantelen; onttakelen; ontzetten; reinigen; roeren; schoonmaken; schoonpoetsen; stoffen; tanen; teruggaan; twist uit de weg ruimen; uit de macht ontzetten; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; uithalen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen; verhuizen; verleggen; verminderen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervallen; vervoeren; verzetten; wegleiden; wegvoeren; zuiveren
ModifierRelated TranslationsOther Translations
rejecting afwijzend; terugwijzend; verwerpen; weigerachtig