Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. bijt:
  2. bijten:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bijt from Dutch to English

bijt:

bijt [de ~] nomen

  1. de bijt (wak)
    the hole in the ice; the opening

Translation Matrix for bijt:

NounRelated TranslationsOther Translations
hole in the ice bijt; wak
opening bijt; wak aanvang; afzetgebied; afzetmarkt; barst; begin; gat; groef; inkeping; inzet; kloof; ontsluiten; ontsluiting; opening; openlegging; openmaken; openstelling; reet; scheur; spleet; split; start; tussenruimte; uitsparing
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
opening inleidend; introducerend; voorafgaand; voorgaand

Related Words for "bijt":


Wiktionary Translations for bijt:

bijt
noun
  1. gat dat geslagen werd door een mens in het ijs van een bevroren wateroppervlak

Cross Translation:
FromToVia
bijt hole in the ice Wuhne — künstlich ins Eis gehauenes Loch

bijt form of bijten:

bijten [het ~] nomen

  1. het bijten
    the biting

Translation Matrix for bijten:

NounRelated TranslationsOther Translations
biting bijten
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
biting bijtend; bijtende; doordringend; fel; gemeen; gevat; inbijtend; invretend; inwerkend; scherp; scherpzinnig; schrander; slim; snedig; uitgeslapen

Related Words for "bijten":


Related Definitions for "bijten":

  1. inwerken op de bovenlaag1
    • dat zuur bijt als het op je huid komt1
  2. je tanden ergens in zetten1
    • hij beet in de appel1

Wiktionary Translations for bijten:

bijten
verb
  1. iets afsnijden of afscheuren door tanden tegen elkaar te duwen
bijten
noun
  1. act of biting
  1. to bite a baited hook or other lure
  2. to attack with the teeth
  3. to cut off a piece by clamping the teeth

Cross Translation:
FromToVia
bijten bite beißen — (transitiv) die Zähne in etwas schlagen
bijten bite mordre — Serrer avec les dents de manière à entamer. (Sens général).