Dutch

Detailed Translations for afstemmen from Dutch to English

afstemmen:

afstemmen verb (stem af, stemt af, stemde af, stemden af, afgestemd)

  1. afstemmen (bijstellen; regelen; afstellen)
    to adjust; to tune; to fix
    • adjust verb (adjusts, adjusted, adjusting)
    • tune verb (tunes, tuned, tuning)
    • fix verb (fixes, fixed, fixing)
  2. afstemmen (afstellen)
    to adjust; to tune in
    • adjust verb (adjusts, adjusted, adjusting)
    • tune in verb (tunes in, tuned in, tuning in)
  3. afstemmen (verwerpen; afwijzen; afkeuren)
    to disapprove; to reject; to repudiate; to decline; to denounce; to refuse; to disclaim; to spurn; to turn down; to object to
    • disapprove verb (disapproves, disapproved, disapproving)
    • reject verb (rejects, rejected, rejecting)
    • repudiate verb (repudiates, repudiated, repudiating)
    • decline verb (declines, declined, declining)
    • denounce verb (denounces, denounced, denouncing)
    • refuse verb (refuses, refused, refusing)
    • disclaim verb (disclaims, disclaimed, disclaiming)
    • spurn verb (spurns, spurned, spurning)
    • turn down verb (turns down, turned down, turning down)
    • object to verb (objects to, objected to, objecting to)
  4. afstemmen (gelijkschakelen)
    to synchronize; to synchronise
  5. afstemmen (instellen)
    to adjust
    • adjust verb (adjusts, adjusted, adjusting)
  6. afstemmen (wegstemmen; verwerpen; afwijzen; )
    to reject; to vote down; to outvote
    • reject verb (rejects, rejected, rejecting)
    • vote down verb (votes down, voted down, voting down)
    • outvote verb (outvotes, outvoted, outvoting)
  7. afstemmen
    to reconcile
    – To compare and adjust two or more accounts or statements so that the figures agree. 1
    • reconcile verb (reconciles, reconciled, reconciling)

Conjugations for afstemmen:

o.t.t.
  1. stem af
  2. stemt af
  3. stemt af
  4. stemmen af
  5. stemmen af
  6. stemmen af
o.v.t.
  1. stemde af
  2. stemde af
  3. stemde af
  4. stemden af
  5. stemden af
  6. stemden af
v.t.t.
  1. heb afgestemd
  2. hebt afgestemd
  3. heeft afgestemd
  4. hebben afgestemd
  5. hebben afgestemd
  6. hebben afgestemd
v.v.t.
  1. had afgestemd
  2. had afgestemd
  3. had afgestemd
  4. hadden afgestemd
  5. hadden afgestemd
  6. hadden afgestemd
o.t.t.t.
  1. zal afstemmen
  2. zult afstemmen
  3. zal afstemmen
  4. zullen afstemmen
  5. zullen afstemmen
  6. zullen afstemmen
o.v.t.t.
  1. zou afstemmen
  2. zou afstemmen
  3. zou afstemmen
  4. zouden afstemmen
  5. zouden afstemmen
  6. zouden afstemmen
diversen
  1. stem af!
  2. stemt af!
  3. afgestemd
  4. afstemmende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afstemmen [znw.] nomen

  1. afstemmen (inregelen; regelen; instellen; afstellen)
    the tuning
  2. afstemmen (afstelling; afstemming)
    the synchronization; the adjusting; the tuning; the equalization; the tune in to; the equalisation; the synchronisation

Translation Matrix for afstemmen:

NounRelated TranslationsOther Translations
adjusting afstelling; afstemmen; afstemming afregelen; ijken; instellen
decline achteruitgang; afname; daling; decadentie; grondverzakking; inzinking; minder worden; terugloop; val; verwording
equalisation afstelling; afstemmen; afstemming equatie; gelijkmaking; gelijkschakeling; gelijkstelling; synchronisatie; vereffening
equalization afstelling; afstemmen; afstemming equatie; gelijkmaking; gelijkschakeling; gelijkstelling; synchronisatie; vereffening
fix impasse
refuse afval; rotzooi; uitvaagsel; vuilnis
reject ruïne; vervallen gebouw
synchronisation afstelling; afstemmen; afstemming gelijkschakeling; gelijkstelling; synchronisatie
synchronization afstelling; afstemmen; afstemming gelijkschakeling; gelijkstelling; synchronisatie
tune deun; deuntje; melodie; wijs; wijsje
tune in to afstelling; afstemmen; afstemming
tuning afstellen; afstelling; afstemmen; afstemming; inregelen; instellen; regelen afstelling; inregeling; instelling; instelling op
turn down blauwtje; terugwijzen
VerbRelated TranslationsOther Translations
adjust afstellen; afstemmen; bijstellen; instellen; regelen aanpassen; bijstellen; bijsturen; ding rechtzetten; zich aanpassen; zich schikken; zich voegen; zich voegen naar
decline afkeuren; afstemmen; afwijzen; verwerpen achteruitgaan; afnemen; afwijzen; bezwijken; dalen; declineren; instorten; minder worden; minderen; tanen; tenondergaan; teruggaan; verbuigen; vergaan; verminderen; verrotten; verteren; vervallen; vervoegen; wegrotten; weigeren; zinken
denounce afkeuren; afstemmen; afwijzen; verwerpen aanklagen; berispen; beschuldigen; betichten; klikken; manen; slecht voorstellen; ten laste leggen; terechtwijzen; verketteren; verklappen; vermanen; waarschuwen
disapprove afkeuren; afstemmen; afwijzen; verwerpen
disclaim afkeuren; afstemmen; afwijzen; verwerpen
fix afstellen; afstemmen; bijstellen; regelen aan een touw vastleggen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aanhechten; aanpassen; afdoen; bevestigen; bijstellen; fiksen; fixeren; flikken; goedmaken; hechten; herstellen; iets regelen; in orde maken; klaarspelen; klaren; knopen; maken; onuitwisbaar maken; rechtstrijken; rechtzetten; regelen; repareren; schikken; strikken; vastknopen; vastleggen; verhelpen; voor elkaar krijgen
object to afkeuren; afstemmen; afwijzen; verwerpen
outvote afketsen; afstemmen; afwijzen; terugwijzen; verweren; verwerpen; wegstemmen
reconcile afstemmen bijleggen; goedmaken; overeenbrengen; ruzie afsluiten; schikken; verbroederen; verzoenen
refuse afkeuren; afstemmen; afwijzen; verwerpen afwijzen; weigeren
reject afketsen; afkeuren; afstemmen; afwijzen; terugwijzen; verweren; verwerpen; wegstemmen afkeuren; afwijzen; veroordelen; weigeren
repudiate afkeuren; afstemmen; afwijzen; verwerpen logenstraffen; loochenen; verloochenen; verzaken
spurn afkeuren; afstemmen; afwijzen; verwerpen laten passeren; versmaden
synchronise afstemmen; gelijkschakelen dubben; gelijkzetten; nasynchroniseren; synchroniseren
synchronize afstemmen; gelijkschakelen dubben; gelijkzetten; nasynchroniseren; synchroniseren
tune afstellen; afstemmen; bijstellen; regelen instellen; invoeren; oprichten; opvoeren; stichten; vergroten
tune in afstellen; afstemmen
turn down afkeuren; afstemmen; afwijzen; verwerpen afkeuren; afwijzen; op non-actief stellen; uitrangeren; uitschakelen; veroordelen; weigeren
vote down afketsen; afstemmen; afwijzen; terugwijzen; verweren; verwerpen; wegstemmen

Wiktionary Translations for afstemmen:

afstemmen
verb
  1. op de juiste toonhoogte brengen
    • afstemmentune
  2. op de juiste frequentie instellen
  3. bij stemming verwerpen
afstemmen
verb
  1. to modify a musical instrument

Related Translations for afstemmen