Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. aanstaande:
  2. aanstaan:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aanstaande from Dutch to English

aanstaande:

aanstaande adj

  1. aanstaande (eerstvolgend)
    coming; next

aanstaande [de ~] nomen

  1. de aanstaande (verloofde)
    the fiancé; the fiancée

Translation Matrix for aanstaande:

NounRelated TranslationsOther Translations
coming aankomen; aankomst; arriveren; in aantocht; komen; komst; nadering
fiancé aanstaande; verloofde verloofde
fiancée aanstaande; verloofde verloofde
next daaropvolgend
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
coming aanstaande; eerstvolgend aankomend; aanstaand; komend; toekomend; toekomstig; toekomstige
AdverbRelated TranslationsOther Translations
next later; straks; zometeen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
next aanstaande; eerstvolgend aankomend; aanstaand; daarna; hierna; hierop; komend; later; naderhand; nadien; navolgend; onderstaande; toekomend; toekomstig; toekomstige; vervolgens; volgend; volgende

aanstaan:

aanstaan verb (sta aan, staat aan, stond aan, stonden aan, aangestaan)

  1. aanstaan (goeddunken; believen)
    to fancy; to please; to think fit; to like; do what you think is right
  2. aanstaan (behagen; bevallen; plezieren; gelieven)
    to enjoy; to please; to suit; pleasures; to love
    • enjoy verb (enjoies, enjoyed, enjoying)
    • please verb (pleases, pleased, pleasing)
    • suit verb (suits, suited, suiting)
    • pleasures verb
    • love verb (loves, loved, loving)
  3. aanstaan (prettig vinden; bevallen; conveniëren)
    to like
    • like verb (likes, liked, liking)
  4. aanstaan (in werking zijn)
    to be on
    • be on verb (is on, being on)

Conjugations for aanstaan:

o.t.t.
  1. sta aan
  2. staat aan
  3. staat aan
  4. staan aan
  5. staan aan
  6. staan aan
o.v.t.
  1. stond aan
  2. stond aan
  3. stond aan
  4. stonden aan
  5. stonden aan
  6. stonden aan
v.t.t.
  1. heb aangestaan
  2. hebt aangestaan
  3. heeft aangestaan
  4. hebben aangestaan
  5. hebben aangestaan
  6. hebben aangestaan
v.v.t.
  1. had aangestaan
  2. had aangestaan
  3. had aangestaan
  4. hadden aangestaan
  5. hadden aangestaan
  6. hadden aangestaan
o.t.t.t.
  1. zal aanstaan
  2. zult aanstaan
  3. zal aanstaan
  4. zullen aanstaan
  5. zullen aanstaan
  6. zullen aanstaan
o.v.t.t.
  1. zou aanstaan
  2. zou aanstaan
  3. zou aanstaan
  4. zouden aanstaan
  5. zouden aanstaan
  6. zouden aanstaan
diversen
  1. sta aan!
  2. staat aan!
  3. aangestaan
  4. aanstaande
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanstaan:

NounRelated TranslationsOther Translations
fancy bui; gril; keuze; kuur; luim; nuk; smaak; voorkeur; voorliefde
love beminde; duifje; geliefde; genegenheid; innigheid; kindlief; liefde; liefje; liefste; lieve; lieveling; lieverd; poepje; schat; schatje; schattebout; scheetje; snoepje; snoes; vriendin
suit colbertkostuum; kostuum; maatpak; pak
VerbRelated TranslationsOther Translations
be on aanstaan; in werking zijn
do what you think is right aanstaan; believen; goeddunken
enjoy aanstaan; behagen; bevallen; gelieven; plezieren amuseren; genieten; genieten van; genot hebben van
fancy aanstaan; believen; goeddunken houden van; lekker vinden; lusten; visualiseren
like aanstaan; believen; bevallen; conveniëren; goeddunken; prettig vinden amuseren; genieten; genot hebben van; houden van; lekker vinden; lusten
love aanstaan; behagen; bevallen; gelieven; plezieren beminnen; de liefde bedrijven; houden van; liefhebben; liefkozen; minnekozen; minnen; vrijen
please aanstaan; behagen; believen; bevallen; gelieven; goeddunken; plezieren aangenaam aandoen; aangenaam maken; begeerte stillen; bevallen; bevredigen; blij maken; plezieren; tevreden stellen; tevredenstellen; vergenoegen; voldoening geven
pleasures aanstaan; behagen; bevallen; gelieven; plezieren
suit aanstaan; behagen; bevallen; gelieven; plezieren aangenaam aandoen; bevallen; conveniëren; deugen; gelegen komen; geschikt zijn; passen; passend zijn; plezieren; schikken; staan; uitkomen; zich aanpassen; zich schikken; zich voegen naar
think fit aanstaan; believen; goeddunken
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
like dergelijk; dergelijke; dusdanig; evenzo; in overeenstemming met; naar; net zo; zo een; zo'n; zoals; zodanig; zoiets; zowel als; zulk; zulke
AdverbRelated TranslationsOther Translations
please ach; alsjeblieft; alstublieft; s.v.p.; toe

Wiktionary Translations for aanstaan:


Cross Translation:
FromToVia
aanstaan please; appeal to plaire — Agréer, être agréable (Sens général)

Related Translations for aanstaande