Dutch

Detailed Translations for klappen from Dutch to English

klappen:

klappen verb (klap, klapt, klapte, klapten, geklapt)

  1. klappen (praten; spreken; wauwelen; )
    to speak; to rattle; to blab; to have a conversation; to tell; to talk; to chatter; to narrate; to relate; to chat
    • speak verb (speaks, spoke, speaking)
    • rattle verb (rattles, rattled, rattling)
    • blab verb (blabs, blabbed, blabbing)
    • have a conversation verb (has a conversation, had a conversation, having a conversation)
    • tell verb (tells, told, telling)
    • talk verb (talks, talked, talking)
    • chatter verb (chatters, chattered, chattering)
    • narrate verb (narrates, narrated, narrating)
    • relate verb (relates, related, relating)
    • chat verb (chats, chated, chating)
  2. klappen (applaudisseren)
    to applaud; to clap
    • applaud verb (applauds, applauded, applauding)
    • clap verb (claps, clapped, clapping)
  3. klappen (exploderen; ontploffen; springen; uit elkaar springen; uit elkaar spatten)
    to explode; to burst; to snap
    • explode verb (explodes, exploded, exploding)
    • burst verb (bursts, bursted, bursting)
    • snap verb (snaps, snapped, snapping)

Conjugations for klappen:

o.t.t.
  1. klap
  2. klapt
  3. klapt
  4. klappen
  5. klappen
  6. klappen
o.v.t.
  1. klapte
  2. klapte
  3. klapte
  4. klapten
  5. klapten
  6. klapten
v.t.t.
  1. heb geklapt
  2. hebt geklapt
  3. heeft geklapt
  4. hebben geklapt
  5. hebben geklapt
  6. hebben geklapt
v.v.t.
  1. had geklapt
  2. had geklapt
  3. had geklapt
  4. hadden geklapt
  5. hadden geklapt
  6. hadden geklapt
o.t.t.t.
  1. zal klappen
  2. zult klappen
  3. zal klappen
  4. zullen klappen
  5. zullen klappen
  6. zullen klappen
o.v.t.t.
  1. zou klappen
  2. zou klappen
  3. zou klappen
  4. zouden klappen
  5. zouden klappen
  6. zouden klappen
diversen
  1. klap!
  2. klapt!
  3. geklapt
  4. klappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

klappen [het ~] nomen

  1. het klappen (applaus; applaudiseren; handgeklap; open doekje; ovatie)
    the applause; the ovation; the cheer; the acclaim

klappen [de ~] nomen, plural

  1. de klappen (knallen; smakken)
    the cracks
  2. de klappen (vuistslagen; handtastelijkheden; opdonders)
    the smacks; the punch; the physical violence; the blows with the fist

Translation Matrix for klappen:

NounRelated TranslationsOther Translations
acclaim applaudiseren; applaus; handgeklap; klappen; open doekje; ovatie bijval; instemming; toejuiching
applause applaudiseren; applaus; handgeklap; klappen; open doekje; ovatie toejuiching
blows with the fist handtastelijkheden; klappen; opdonders; vuistslagen
burst aanval; bevlieging; opwelling; vlaag; vleug
chat babbeltje; causerie; chat; chatgesprek; gebabbel; gekeuvel; gesprek; kout; mondeling onderhoud; praat; praatje
chatter gebabbel; gekeuvel; geklets; gekwebbel
cheer applaudiseren; applaus; handgeklap; klappen; open doekje; ovatie bemoediging; jubelkreet; stimulering; toejuiching; vreugdegeschreeuw; vreugdekreet; vreugdeschreeuw
clap druiper; gonorroe; gonorroea
cracks klappen; knallen; smakken barsten; breuken; krakken; scheuren; sprongen
ovation applaudiseren; applaus; handgeklap; klappen; open doekje; ovatie toejuiching
physical violence handtastelijkheden; klappen; opdonders; vuistslagen
punch handtastelijkheden; klappen; opdonders; vuistslagen dreun; duw; duwtje; harde klap; hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdoffer; opdonder; opduvel; oplawaai; opstopper; peut; pons; por; ram; slag; stoot; stootje; uithaal; vuistslag; zet
rattle babbelaar; babbelaarster; gereutel; gerochel; kinderspeeltje; klep; klepper; kletskop; kletskous; kletsmajoor; kletstante; kwebbel; leuteraar; leuteraarster; leuterkous; rammelaar; ratel; zwammer; zwetser
smacks handtastelijkheden; klappen; opdonders; vuistslagen
snap biscuit; biscuitje; kaakje; koek; koekje
talk achterklap; gebabbel; geklap; geklep; geklets; gekout; gepraat; geroddel; gesprek; klap; klets; mondeling onderhoud; onderhoud; praat; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels; samenspraak
VerbRelated TranslationsOther Translations
acclaim bejubelen; toejuichen
applaud applaudisseren; klappen bejubelen; toejuichen
blab babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen doorgeven; doorslaan; doorspelen; doorvertellen; flappen; kletspraat verkopen; klikken; kwijlen; lullen; overbrieven; rondbrieven; rondvertellen; uit de school klappen; uitflappen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden; zeveren; zwammen; zwetsen
burst exploderen; klappen; ontploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen aan stukken springen
chat babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen bomen; chatten; keuvelen; kletsen; kletspraat verkopen; kouten; kwekken; kwijlen; leuteren; lullen; praten; zeveren; zwammen; zwetsen
chatter babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen babbelen; kakelen; kletsen; kletspraat verkopen; kwaken; kwebbelen; kwetteren; kwijlen; lullen; ratelen; snateren; zeveren; zwammen; zwetsen
cheer bejubelen; blij maken; in verrukking brengen; plezieren; toejuichen; verblijden; verheugd; verrukken
clap applaudisseren; klappen
explode exploderen; klappen; ontploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen exploderen; ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; uiteenspatten
have a conversation babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen communiceren; een conversatie hebben; in contact staan; praten; spreken
narrate babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen verhaal vertellen; verhalen; vertellen
punch doorponsen; een opdonder verkopen; hengsten; ponsen; rammen; stansen; stompen
rattle babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen daveren; denderen; dreunen; kakelen; klepperen; kwaken; kwetteren; piepen; snateren
relate babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen relateren
snap exploderen; klappen; ontploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen afbekken; afblaffen; afsnauwen; dichtbijten; een knippend geluid maken; fladderen; happen; knakken; knappen; snauwen; toebijten; toehappen; toesnauwen; uitlijnen; wapperen
speak babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen aanroepen; communiceren; een conversatie hebben; in contact staan; onderwerp behandelen; praaien; praten; spreken; spreken over; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden
talk babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen bezet zijn; communiceren; converseren; een conversatie hebben; in contact staan; in gesprek zijn; kouten; kwekken; praten; spreken; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden
tell babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen beschrijven; bewust maken; doorgeven; doorspelen; doorvertellen; informeren; kennisgeven van; mededelen; rondbrieven; rondvertellen; uiteenzetten; verhaal vertellen; verhalen; vertellen; voorzeggen; zeggen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
burst impulsief; in een opwelling
snap attractief; elegant; fraai; goed ogend; gracieus; knap; mooi; sierlijk; welgevallig

Related Words for "klappen":


Wiktionary Translations for klappen:

klappen
verb
  1. applaudisseren
  2. lawaai maken
klappen
verb
  1. associate in a friendly manner with
  2. To applaud by clapping the hands
  3. To strike the palms of the hands together
  4. to express approval by clapping

Cross Translation:
FromToVia
klappen applaud; bang; beat; break; clap; coin; cream; fan; fly; hammer; hit; palpitate; pound; retreat; scour; scuffle; slam; strike; thrash; thresh; throb; wallop; shuffle; whip; whisk battrefrapper de coups répétés.
klappen clap; click; rattle; crack; snap; clatter; slam the door claquer — Faire un certain bruit aigu et éclatant.
klappen hit; catch; run across; strike; swat; attain; encounter; find; score; run up against; knock; smack; stub; beat; wallop frapper — A TRIER
klappen crash into; crash; hit; shock; appal; horrify; knock; strike; smack; stub; beat; wallop heurterentrer brusquement en contact.
klappen smash péter — Se casser, se briser en faisant un bruit
klappen burst péter — Sens figuré : exploser

klappen form of klap:

klap [de ~ (m)] nomen

  1. de klap (harde slag)
    the slap; the bang; the blow
  2. de klap (opstopper; peut; stoot)
    the wallop
    – a severe blow 1
    the clout; the punch
    – (boxing) a blow with the fist 1
    • clout [the ~] nomen
      • I gave him a clout on his nose1
    • punch [the ~] nomen
      • He landed a hard punch to the gut.2
    the smack; the slap
    – a blow from a flat object (as an open hand) 1
  3. de klap (geroddel; roddels; roddelpraat; )
    the gossip; the babble; the claptrap; the scandal-mongering; the slander; the prattle; the wishwash; the tittle-tattle; the blah; the vilification; the slipslop; the backbiting; the defamation; the talks; the clanging; the jaw; the tolling; the bunkum; the talkee-talkee; the scandal; the mudslinging; the talk
  4. de klap (toegebrachte klap; tik; lel; klop; mep)
    the knock; the slap; the smack; the blow
  5. de klap (toegebrachte klap; jens; tik; )
    the smack; the slap; the blow
  6. de klap (smak; dreun; knal; kwak)
    the crash; the boom; the smack; the bump; the blast; the bang; the thud; the thump
  7. de klap (oplawaai; opdonder; muilpeer; )
    the punch; the clout
    – (boxing) a blow with the fist 1
    • punch [the ~] nomen
      • He landed a hard punch to the gut.2
    • clout [the ~] nomen
      • I gave him a clout on his nose1
    the nudge
    – a slight push or shake 1
    the whopper
    the wallop
    – a severe blow 1
    the blow
    – a powerful stroke with the fist or a weapon 1
    • blow [the ~] nomen
      • a blow on the head1
    the jab
    – a quick short straight punch 1
    • jab [the ~] nomen
  8. de klap (gepraat; praatje; stof tot gepraat)
    the talking

Translation Matrix for klap:

NounRelated TranslationsOther Translations
babble achterklap; geklap; geklep; geklets; geroddel; klap; klets; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels gebabbel; gekeuvel; geklets; gekwebbel; prietpraat
backbiting achterklap; geklap; geklep; geklets; geroddel; klap; klets; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels achterklap; geroddel; kwaadsprekerij; laster; lastering; lasterpraatje; roddel; roddelpraat; zwartmaken
bang dreun; harde slag; klap; knal; kwak; smak bam; explosie; haardracht; knal; ontlading; ontploffing; plof; plotselinge uitbarsting; pony
blah achterklap; geklap; geklep; geklets; geroddel; klap; klets; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels prietpraat
blast dreun; klap; knal; kwak; smak ontlading; plotselinge uitbarsting
blow dreun; harde slag; hengst; jens; klap; klop; knal; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; stoot; tik; toegebrachte klap bluts; deuk; duw; duwtje; fiasco; flop; handslag; instulping; misrekening; misslag; por; slag; sof; stoot; stootje; tegenvaller; teleurstelling; terugslag; zet
boom dreun; klap; knal; kwak; smak bam; bloei; explosie; hausse; hoogconjunctuur; knal; ontlading; ontploffing; plof; plotselinge uitbarsting; rijzing; toename; vooruitgang; vordering
bump dreun; klap; knal; kwak; smak bobbel; bons; duw; duwtje; hobbel; hobbeling; kwetsuur; letsel; oneffenheid; ongelijkheid; pof; por; stoot; stootje; zet
bunkum achterklap; geklap; geklep; geklets; geroddel; klap; klets; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels prietpraat
clanging achterklap; geklap; geklep; geklets; geroddel; klap; klets; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels gebeier; gelui; klokgelui
claptrap achterklap; geklap; geklep; geklets; geroddel; klap; klets; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels gebabbel; gekeuvel; geklets; gekwebbel; prietpraat
clout hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; opstopper; peut; stoot invloed; kleine spijker met platte kop; kopspijker; spijkertje
crash dreun; klap; knal; kwak; smak aanrijding; aanvaring; afname; barst; beurskrach; botsing; breuk; collisie; crash; daling; debacle; ineenstorting; ineenzakking; instorting; krach; krak; minder worden; scheur; terugloop; val; vastloper
defamation achterklap; geklap; geklep; geklets; geroddel; klap; klets; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels aantasten; achterklap; eerroof; geroddel; kwaadsprekerij; laster; lastering; lasterpraatje; oneer; roddel; roddelpraat; schande; smaad; zwartmaken
gossip achterklap; geklap; geklep; geklets; geroddel; klap; klets; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels achterklap; babbelaar; gebabbel; gekout; gepraat; geroddel; klep; kletser; kletskop; kletskous; kletsmajoor; kwaadsprekerij; kwebbel; laster; lastering; lasterpraatje; leuteraar; leuterkous; ouwehoer; praat; roddel; roddelaar; roddelaarster; roddelpraat; zwammer; zwamneus; zwartmaken; zwetser
jab hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; stoot duw; duwtje; por; stoot; stootje; zet
jaw achterklap; geklap; geklep; geklets; geroddel; klap; klets; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels gebazel; geklets; geleuter; gelul; gewauwel; gezwam; gezwets; leuterpraat; prietpraat
knock klap; klop; lel; mep; tik; toegebrachte klap aankloppen
mudslinging achterklap; geklap; geklep; geklets; geroddel; klap; klets; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels achterklap; geroddel; kwaadsprekerij; laster; lastering; lasterpraatje; roddel; roddelpraat; zwartmaken
nudge hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; stoot buzzer; duw; duwtje; por; stoot; stootje; zet
prattle achterklap; geklap; geklep; geklets; geroddel; klap; klets; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels gebazel; geklets; geleuter; gelul; gewauwel; gezwam; gezwets; leuterpraat
punch hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; opstopper; peut; stoot dreun; duw; duwtje; handtastelijkheden; harde klap; klappen; opdoffer; opdonder; opdonders; pons; por; ram; slag; stoot; stootje; uithaal; vuistslag; vuistslagen; zet
scandal achterklap; geklap; geklep; geklets; geroddel; klap; klets; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels achterklap; geroddel; kwaadsprekerij; laster; lastering; lasterpraatje; roddel; roddelpraat; schandaal; zwartmaken
scandal-mongering achterklap; geklap; geklep; geklets; geroddel; klap; klets; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels achterklap; geroddel; kwaadsprekerij; laster; lastering; lasterpraatje; roddel; roddelpraat; zwartmaken
slander achterklap; geklap; geklep; geklets; geroddel; klap; klets; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels achterklap; belastering; gepraat; geroddel; kwaadsprekerij; laster; lastering; lasterpraatje; roddel; roddelpraat; smaad; vuilspuiterij; zwartmaken
slap dreun; harde slag; jens; klap; klop; knal; lel; mep; opstopper; peut; stoot; tik; toegebrachte klap handslag; pets
slipslop achterklap; geklap; geklep; geklets; geroddel; klap; klets; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels prietpraat
smack dreun; jens; klap; klop; knal; kwak; lel; mep; opstopper; peut; smak; stoot; tik; toegebrachte klap handslag; klapzoen; pakkerd
talk achterklap; geklap; geklep; geklets; geroddel; klap; klets; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels gebabbel; gekout; gepraat; gesprek; mondeling onderhoud; onderhoud; praat; samenspraak
talkee-talkee achterklap; geklap; geklep; geklets; geroddel; klap; klets; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels prietpraat
talking gepraat; klap; praatje; stof tot gepraat conversatie; gesprek
talks achterklap; geklap; geklep; geklets; geroddel; klap; klets; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels beraadslaging; conferentie; overleg; samenkomst
thud dreun; klap; knal; kwak; smak bons; pof
thump dreun; klap; knal; kwak; smak bons; pof
tittle-tattle achterklap; geklap; geklep; geklets; geroddel; klap; klets; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels achterklap; geroddel; kwaadsprekerij; laster; lastering; lasterpraatje; prietpraat; roddel; roddelpraat; zwartmaken
tolling achterklap; geklap; geklep; geklets; geroddel; klap; klets; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels gebeier; gelui; klokgelui
vilification achterklap; geklap; geklep; geklets; geroddel; klap; klets; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels achterklap; geroddel; kwaadsprekerij; laster; lastering; lasterpraatje; roddel; roddelpraat; verguizing; zwartmaken
wallop hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; opstopper; peut; stoot
whopper hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; stoot bonk; bonkend geluid; gevaarte; groot exemplaar; joekel; kanjer; knaap; knoert; kokker; kokkerd; loei
wishwash achterklap; geklap; geklep; geklets; geroddel; klap; klets; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels prietpraat
- slag
VerbRelated TranslationsOther Translations
babble brabbelen; kletspraat verkopen; krompraten; kwijlen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen
bang bonken; een klap geven; hameren; hard slaan; hengsten; kloppen met een hamer; knallen; meppen; rammen; slaan; timmeren
blast bekritiseren
blow 'm piepen; 'm smeren; aanblazen; aanwakkeren; afzuigen; blazen; doen opvlammen; fellatio doen; fladderen; fluiten; hard waaien; hijgen; iets vergallen; pijpen; puffen; stuiven; verknoeien; waaien; wapperen; zuigen
boom blaffen; bloeien; brullen; bulderen; daveren; knallen; schreeuwen; tot hoogconjunctuur komen
crash aanrijden; botsen; crashen; ineenstorten; instorten; ontbinden; op elkaar knallen; op elkaar stoten; rotten; stoten op; vastlopen; vergaan; verongelukken; verrotten; verteren; wegrotten
gossip belasteren; kwaadspreken; lasteren; roddelen
jab een por geven; porren; stoten
jaw kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen
knock aankloppen; aantikken; kloppen; tikken
nudge aanstoten; toesteken; toestoten; verschuiven
prattle kletspraat verkopen; kwijlen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen
punch doorponsen; een opdonder verkopen; hengsten; ponsen; rammen; stansen; stompen
slander belasteren; kwaadspreken; lasteren; smaden; zwart kleuren; zwartmaken
slap hard slaan; hengsten; meppen; slaan; timmeren
smack een klap geven; hard slaan; hengsten; meppen; slaan; smakken; smakkend eten; timmeren
talk babbelen; bezet zijn; communiceren; converseren; een conversatie hebben; in contact staan; in gesprek zijn; kakelen; klappen; kletsen; kouten; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden; wauwelen; zwammen
thump bonken; hameren; hengsten; rammen; slaan; stompen
wallop knuppelen; ranselen
AdverbRelated TranslationsOther Translations
bang boem
OtherRelated TranslationsOther Translations
blast laten exploderen; opblazen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
backbiting kwaadsprekend; lasterlijk; smadend
blast bliksems; verdraaid; verduiveld

Related Words for "klap":


Synonyms for "klap":


Related Definitions for "klap":

  1. keer dat iemand geslagen wordt3
    • hij gaf een klap in mijn gezicht3
  2. geluid van iets hards dat valt of botst3
    • met een harde klap reed de auto tegen de muur3
  3. groot verdriet3
    • dat de zaak failliet ging was een hele klap voor hem3

Wiktionary Translations for klap:

klap
noun
  1. plotselinge, luidruchtige slag
  2. bestraffing
klap
noun
  1. impact
  2. informal: blow with the hand
  3. powerful blow
  4. An explosion
  5. A strike upon an object causing such a noise
  6. A sudden percussive noise
  7. a sharp blow with something hard
  8. sound of a violent impact
  9. a slapping sound, as produced by spanking
  10. blow

Cross Translation:
FromToVia
klap battle; blow; hit; strike; whack; stroke; scuffle; struggle; action; fight; clash; combat; fray bataille — guerre|fr combat général entre deux armées.
klap hit; strike; knock; blow; smack; stroke; whack; move; turn coupimpression que fait un corps sur un autre en le frappant.

External Machine Translations:

Related Translations for klappen