Dutch

Detailed Translations for zwijgend from Dutch to German

zwijgend:


Translation Matrix for zwijgend:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
dumm overbluft; paf; perplex; sprakeloos; stom; stomverbaasd; zwijgend achtergebleven; achterlijk; afgestompt; afstompend; bot; breinloos; dom; dwaas; eentonig; eenvoudig; geestdodend; geesteloos; gemakkelijk; hersenloos; idioot; licht; lomp; makkelijk; minderbegaafd; niet moeilijk; oerdom; oliedom; onbehouwen; onbenullig; onbeschaafd; onbezonnen; onnozel; onopgevoed; onverstandig; redeloos; saai; simpel; stom; stompzinnig; stupide; suf; verstandeloos; zonder verstand
schweigend overbluft; paf; perplex; sprakeloos; stil; stilzwijgend; stom; stomverbaasd; zwijgend geluidloos; stil; zonder geluid
schweigsam gesloten; stil; taciturn; weinig spraakzaam; zwijgend; zwijgzaam geluidloos; gereserveerd; opzijgezet; stil; zonder geluid; zwijgzaam
sprachlos overbluft; paf; perplex; sprakeloos; stom; stomverbaasd; zwijgend met de mond vol tanden; met open mond; overbluft; overdonderd; sprakeloos; verbaasd; verbijsterd; verbluft; verstomd; verwonderd
still stil; stilzwijgend; zwijgend bedaard; gedeisd; gelijkmoedig; geluidloos; kalm; kalmpjes; onbewogen; rustig; rustig aan; sereen; stil; stilletjes aan; zonder geluid
stillschweigend stil; stilzwijgend; zwijgend in 't geniep
wenig sprechend gesloten; stil; taciturn; weinig spraakzaam; zwijgend; zwijgzaam

zwijgen:

zwijgen verb (zwijg, zwijgt, zweeg, zwegen, gezwegen)

  1. zwijgen (z'n mond houden; mondhouden; stil zijn; niets zeggen)
    maulhalten; schweigen; still sein; seinen Mund halten

Conjugations for zwijgen:

o.t.t.
  1. zwijg
  2. zwijgt
  3. zwijgt
  4. zwijgen
  5. zwijgen
  6. zwijgen
o.v.t.
  1. zweeg
  2. zweeg
  3. zweeg
  4. zwegen
  5. zwegen
  6. zwegen
v.t.t.
  1. heb gezwegen
  2. hebt gezwegen
  3. heeft gezwegen
  4. hebben gezwegen
  5. hebben gezwegen
  6. hebben gezwegen
v.v.t.
  1. had gezwegen
  2. had gezwegen
  3. had gezwegen
  4. hadden gezwegen
  5. hadden gezwegen
  6. hadden gezwegen
o.t.t.t.
  1. zal zwijgen
  2. zult zwijgen
  3. zal zwijgen
  4. zullen zwijgen
  5. zullen zwijgen
  6. zullen zwijgen
o.v.t.t.
  1. zou zwijgen
  2. zou zwijgen
  3. zou zwijgen
  4. zouden zwijgen
  5. zouden zwijgen
  6. zouden zwijgen
diversen
  1. zwijg!
  2. zwijgt!
  3. gezwegen
  4. zwijgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

zwijgen [znw.] nomen

  1. zwijgen (stilzwijgen)
    Stillschweigen; Schweigen

Translation Matrix for zwijgen:

NounRelated TranslationsOther Translations
Schweigen stilzwijgen; zwijgen
Stillschweigen stilzwijgen; zwijgen stilzwijgendheid; zwijgzaamheid
VerbRelated TranslationsOther Translations
maulhalten mondhouden; niets zeggen; stil zijn; z'n mond houden; zwijgen
schweigen mondhouden; niets zeggen; stil zijn; z'n mond houden; zwijgen verstillen; verstommen
seinen Mund halten mondhouden; niets zeggen; stil zijn; z'n mond houden; zwijgen
still sein mondhouden; niets zeggen; stil zijn; z'n mond houden; zwijgen

Antonyms for "zwijgen":


Related Definitions for "zwijgen":

  1. je stem niet laten horen, niets zeggen1
    • ik praatte de hele tijd, maar Anja zweeg1

Wiktionary Translations for zwijgen:

zwijgen
verb
  1. ervan afzien te spreken
zwijgen
  1. (intransitiv) still sein oder nicht reden
  2. (intransitiv) ein Geheimnis bewahren

Cross Translation:
FromToVia
zwijgen den Mund halten shut up — intransitive: to stop talking or making noise
zwijgen Schweigen silence — Right to not speak during arrest

External Machine Translations: