Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. zinken:
  2. zink:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for zinken from Dutch to German

zinken:

zinken verb (zink, zinkt, zonk, zonken, gezonken)

  1. zinken (onder water gaan; ondergaan)
    untergehen; sinken; versinken; versenken; einstürzen; einsinken; senken; herunterrutschen; sichsenken; fallen; sickern; umkommen
    • untergehen verb (untergehe, untergehst, untergeht, untergang, untergangt, untergegangen)
    • sinken verb (sinke, sinkst, sinkt, sank, sankt, gesunken)
    • versinken verb (versinke, versinkst, versinkt, versank, versankt, versunken)
    • versenken verb (versenke, versenkst, versenkt, versenkte, versenktet, versenkt)
    • einstürzen verb (stürze ein, stürzest ein, stürzt ein, stürzte ein, stürztet ein, eingestürzt)
    • einsinken verb (sinke ein, sinkst ein, sinkt ein, sinkte ein, sinktet ein, eingesinkt)
    • senken verb (senke, senkst, senkt, senkte, senktet, gesenkt)
    • herunterrutschen verb (rutsche herunter, rutschst herunter, rutscht herunter, rutschte herunter, rutschtet herunter, heruntergerutscht)
    • sichsenken verb
    • fallen verb (falle, fällst, fällt, fiel, fielt, gefallen)
    • sickern verb (sickere, sickerst, sickert, sickerte, sickertet, gesickert)
    • umkommen verb (komme um, kommst um, kommt um, kam um, kamt um, umgekommen)
  2. zinken (vergaan; achteruitgaan; teruggaan; )
    vergehen; zurückgehen; zerfallen; zurücklaufen
    • vergehen verb (vergehe, vergehst, vergeht, vergang, vergangt, vergangen)
    • zurückgehen verb (gehe zurück, gehst zurück, geht zurück, gang zurück, ganget zurück, zurückgegangen)
    • zerfallen verb (zerfalle, zerfälst, zerfält, zerfiel, zerfieltet, zerfallen)
    • zurücklaufen verb (laufe zurück, läufst zurück, läuft zurück, lief zurück, liefet zurück, zurückgelaufen)

Conjugations for zinken:

o.t.t.
  1. zink
  2. zinkt
  3. zinkt
  4. zinken
  5. zinken
  6. zinken
o.v.t.
  1. zonk
  2. zonk
  3. zonk
  4. zonken
  5. zonken
  6. zonken
v.t.t.
  1. ben gezonken
  2. bent gezonken
  3. is gezonken
  4. zijn gezonken
  5. zijn gezonken
  6. zijn gezonken
v.v.t.
  1. was gezonken
  2. was gezonken
  3. was gezonken
  4. waren gezonken
  5. waren gezonken
  6. waren gezonken
o.t.t.t.
  1. zal zinken
  2. zult zinken
  3. zal zinken
  4. zullen zinken
  5. zullen zinken
  6. zullen zinken
o.v.t.t.
  1. zou zinken
  2. zou zinken
  3. zou zinken
  4. zouden zinken
  5. zouden zinken
  6. zouden zinken
diversen
  1. zink!
  2. zinkt!
  3. gezonken
  4. zinkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

zinken adj

  1. zinken

Translation Matrix for zinken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
aus Zink kelderen; zakken
einsinken onder water gaan; ondergaan; zinken afglijden; aftakelen; afzakken; in elkaar zakken; induiken; ineenduiken; ineenstorten; instorten; invallen; inzakken; inzinken; kelderen; sterk afnemen; teruglopen; uitbuiken; uitzakken; vallen; vervallen; verzakken; wegglijden; wegzinken; zakken
einstürzen onder water gaan; ondergaan; zinken afglijden; aftakelen; afzakken; doorbuigen; doorzakken; imploderen; in elkaar zakken; ineenstorten; instorten; invallen; inzakken; inzinken; kelderen; sterk afnemen; teruglopen; vallen; vervallen; verzakken; wegglijden; wegzinken; zakken
fallen onder water gaan; ondergaan; zinken achteruitgaan; afdekken; afglijden; afnemen; afruimen; aftakelen; afzakken; buitelen; declineren; donderen; duikelen; inzinken; kelderen; minder worden; onderuitgaan; onweren; op zijn bek gaan; opruimen; slippen; ten val komen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; vallen; vervallen; wegglijden; wegschieten; wegzinken; zakken
herunterrutschen onder water gaan; ondergaan; zinken afdalen; eraf glijden; kelderen; naar beneden glijden; naarbeneden glijden; neerglijden; omlaagglijden; zakken
senken onder water gaan; ondergaan; zinken afprijzen; doordrenken; impregneren; kelderen; lager maken; reduceren; verlagen; verminderen; zakken
sichsenken onder water gaan; ondergaan; zinken uitbuiken; uitzakken
sickern onder water gaan; ondergaan; zinken afdruipen; doorlekken; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; in straaltjes afdruipen; kelderen; sijpelen; uitdruppelen; wegdruppelen; wegsijpelen; zakken
sinken onder water gaan; ondergaan; zinken achteruitgaan; afdekken; afnemen; afruimen; bezinken; declineren; doorleven; doorstaan; kelderen; lager worden; minder worden; neergaan; opruimen; ten onder gaan; verdragen; verduren; vergaan; verteren; zakken
umkommen onder water gaan; ondergaan; zinken bezwijken; doodgaan; heengaan; hongeren; hongerlijden; in de oorlog omkomen; in elkaar storten; inslapen; kapotgaan; omkomen; ondergaan; overlijden; sneuvelen; sterven; te gronde gaan; vallen; verhongeren; verongelukken; verrekken; wegvallen
untergehen onder water gaan; ondergaan; zinken bezwijken; de weg kwijtraken; doorleven; doorstaan; in elkaar storten; ondergaan; te gronde gaan; ten onder gaan; ten ondergaan; verdragen; verduren; verdwalen; vergaan; verkeerd gaan; verkeerd lopen; verongelukken; verteren
vergehen achteruitgaan; bezwijken; instorten; tenondergaan; teruggaan; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten; zinken aflopen; ten onder gaan; vergaan; verkommeren; verlopen; verongelukken; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
versenken onder water gaan; ondergaan; zinken doen zinken; galvaniseren; kelderen; verzinken; zakken
versinken onder water gaan; ondergaan; zinken afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; kelderen; vervallen; verzakken; wegglijden; wegzinken; zakken
zerfallen achteruitgaan; bezwijken; instorten; tenondergaan; teruggaan; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten; zinken aan stukken vallen; bouwvallig worden; desintegreren; stukvallen; uit elkaar vallen; uiteenvallen; vervallen
zurückgehen achteruitgaan; bezwijken; instorten; tenondergaan; teruggaan; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten; zinken achteruitgaan; afglijden; afnemen; aftakelen; afzakken; bederven; dateren; declineren; degenereren; in de war sturen; inkrimpen; inzinken; kleiner worden; minder worden; nekken; ontaarden; ruïneren; slinken; teruggaan; teruggrijpen; verderven; vervallen; verworden; verzieken; wederkeren; weerkeren; wegglijden; wegzinken
zurücklaufen achteruitgaan; bezwijken; instorten; tenondergaan; teruggaan; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten; zinken achteruitgaan; bederven; degenereren; in de war sturen; nekken; ontaarden; ruïneren; verderven; verworden; verzieken
ModifierRelated TranslationsOther Translations
aus Zink zinken

Related Words for "zinken":


Wiktionary Translations for zinken:

zinken
verb
  1. in een vloeistof, meestal water, traag naar beneden zakken
zinken
adjective
  1. attributiv: aus Zink bestehend

Cross Translation:
FromToVia
zinken sinken founder — to sink
zinken sinken sink — descend into liquid, etc

zinken form of zink:

zink [het ~] nomen

  1. het zink
    Zink
    • Zink [das ~] nomen

Translation Matrix for zink:

NounRelated TranslationsOther Translations
Zink zink

Related Words for "zink":


Wiktionary Translations for zink:

zink
noun
  1. , een scheikundig element met symbool Zn en atoomnummer 30. Het is een blauw/wit overgangsmetaal
  2. zink (muziekinstrument)
zink
noun
  1. Chemie: chemisches Element mit der Ordnungszahl 30; bläulich-weißes, leicht formbares Metall

Cross Translation:
FromToVia
zink Zink zinc — Element
zink Zink zinc — chimie|nocat=1 au singulier élément chimique.

Related Translations for zinken