Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. slaper:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for slaper from Dutch to German

slaper:

slaper [de ~ (m)] nomen

  1. de slaper (logé; slaapgast; gast; overnachter)
    die Gäste; der Gast; der Logiergast; der Hausgast; der Besucher; der Eingeladene; der Besuch

Translation Matrix for slaper:

NounRelated TranslationsOther Translations
Besuch gast; logé; overnachter; slaapgast; slaper aanloop; bezoek; gast; genodigde; invité; visite
Besucher gast; logé; overnachter; slaapgast; slaper bezoeker; bezoekers; gast; genodigde; invité; klanten; museumbezoeker
Eingeladene gast; logé; overnachter; slaapgast; slaper gast; genodigde; invité
Gast gast; logé; overnachter; slaapgast; slaper gast; genodigde; introducé; invité; inzittende; passagier; reiziger
Gäste gast; logé; overnachter; slaapgast; slaper bezoekers; clientèle; gast; genodigde; invité; klandizie; klanten; klantenkring
Hausgast gast; logé; overnachter; slaapgast; slaper gast; genodigde; invité
Logiergast gast; logé; overnachter; slaapgast; slaper gast; genodigde; invité

Related Words for "slaper":


Wiktionary Translations for slaper:


Cross Translation:
FromToVia
slaper Schläfer sleeper — someone who sleeps