Summary


Dutch

Detailed Translations for raddraaister from Dutch to German

raddraaister:

raddraaister [znw.] nomen

  1. raddraaister (raddraaier; belhamel)
    der Rädelsführer; der Krachmacher; der Anführer; der Rüpel; der Anstifter; die Anführerin; der Lärmmacher

Translation Matrix for raddraaister:

NounRelated TranslationsOther Translations
Anführer belhamel; raddraaier; raddraaister aanstichter; aanstichters; aanvoerder; aanvoerders; aanzetter; bestuurder; bevelhebber; commandant; hoofd; hoofdleider; hoofdman; hoofdmannen; hopmannen; instigator; kapitein; kopmannen; kopstuk; kopstukken; leider; leider bij de verkenners; leiders; manager; meesterknecht; opperhoofd; oprichter; opstoker; scheepskapitein; schipper; stamhoofd; stichter; voormannen; voorwerker; voorzitter
Anführerin belhamel; raddraaier; raddraaister aanvoerder; bevelhebber; commandant; hopvrouw; kapitein
Anstifter belhamel; raddraaier; raddraaister aanstichter; aanstichters; oprichter; opstokers; stichter
Krachmacher belhamel; raddraaier; raddraaister herrieschopper; krakeler; querulant; rouwdouwer; ruw iemand; ruzieschopper; ruziezoeker
Lärmmacher belhamel; raddraaier; raddraaister druktemaker; herrieschopper; kabaalmaker; lawaaimaker; levenmaker; rouwdouwer; ruw iemand
Rädelsführer belhamel; raddraaier; raddraaister raddraaiers
Rüpel belhamel; raddraaier; raddraaister hufter; jongen; kinkel; klootzak; lummel; pummel; rakker; rekel; rouwdouwer; ruw iemand; schoffie; stouterd; vlegel; vlerk