Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. prak:


Dutch

Detailed Translations for prak from Dutch to German

prak:

prak [de ~ (m)] nomen

  1. de prak (hachee)
    Haché; Gemüse; der Rest; der Mus; der Happen; der Brei

Translation Matrix for prak:

NounRelated TranslationsOther Translations
Brei hachee; prak brij; drilpudding; gelatinepudding; moes; pap; papje; pulp; puree; tot brij gekookte vruchten; vruchtvlees
Gemüse hachee; prak groente; vaste plant
Haché hachee; prak gehakt; gehakt vlees
Happen hachee; prak hap; hapje; tussendoortje; versnapering
Mus hachee; prak moes; pulp; puree; tot brij gekookte vruchten
Rest hachee; prak afzetsel; agio; bezinksel; bon; coupon; depot; droesem; exces; grondsop; het overgeblevene; laatste rest; lap; overblijfsel; overschot; residu; rest; restant; sediment; staartje; stuk stof; surplus; teveel; zetsel

Related Words for "prak":

  • prakken, prakje

Related Translations for prak