Summary
Dutch to German: more detail...
- opvoeden:
-
Wiktionary:
- opvoeden → erziehen, aufziehen, großziehen, bilden, züchten, ausbilden, ziehen, kultivieren, anbauen
Dutch
Detailed Translations for opvoeden from Dutch to German
opvoeden:
-
opvoeden (grootbrengen; vormen)
Conjugations for opvoeden:
o.t.t.
- voed op
- voedt op
- voedt op
- voeden op
- voeden op
- voeden op
o.v.t.
- voedde op
- voedde op
- voedde op
- voedden op
- voedden op
- voedden op
v.t.t.
- heb opgevoed
- hebt opgevoed
- heeft opgevoed
- hebben opgevoed
- hebben opgevoed
- hebben opgevoed
v.v.t.
- had opgevoed
- had opgevoed
- had opgevoed
- hadden opgevoed
- hadden opgevoed
- hadden opgevoed
o.t.t.t.
- zal opvoeden
- zult opvoeden
- zal opvoeden
- zullen opvoeden
- zullen opvoeden
- zullen opvoeden
o.v.t.t.
- zou opvoeden
- zou opvoeden
- zou opvoeden
- zouden opvoeden
- zouden opvoeden
- zouden opvoeden
en verder
- ben opgevoed
- bent opgevoed
- is opgevoed
- zijn opgevoed
- zijn opgevoed
- zijn opgevoed
diversen
- voed op!
- voedt op!
- opgevoed
- opvoedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opvoeden:
Verb | Related Translations | Other Translations |
erziehen | grootbrengen; opvoeden; vormen | bijbrengen; doceren; inlichten; leren; onderrichten; onderwijzen; voorlichten |
großbringen | grootbrengen; opvoeden; vormen |
Wiktionary Translations for opvoeden:
External Machine Translations: