Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. opkoken:


Dutch

Detailed Translations for opkoken from Dutch to German

opkoken:

opkoken [znw.] nomen

  1. opkoken
    Aufkochen

opkoken verb (kook op, kookt op, kookte op, kookten op, opgekookt)

  1. opkoken (opnieuw doen koken)
    aufkochen; aufwallen; aufbrodeln
    • aufkochen verb (koche auf, kochst auf, kocht auf, kochte auf, kochtet auf, aufgekocht)
    • aufwallen verb (walle auf, wallst auf, wallt auf, wallte auf, walltet auf, aufgewallt)
    • aufbrodeln verb (brodele auf, brodelst auf, brodelt auf, brodelte auf, brodeltet auf, aufgebrodelt)

Conjugations for opkoken:

o.t.t.
  1. kook op
  2. kookt op
  3. kookt op
  4. koken op
  5. koken op
  6. koken op
o.v.t.
  1. kookte op
  2. kookte op
  3. kookte op
  4. kookten op
  5. kookten op
  6. kookten op
v.t.t.
  1. heb opgekookt
  2. hebt opgekookt
  3. heeft opgekookt
  4. hebben opgekookt
  5. hebben opgekookt
  6. hebben opgekookt
v.v.t.
  1. had opgekookt
  2. had opgekookt
  3. had opgekookt
  4. hadden opgekookt
  5. hadden opgekookt
  6. hadden opgekookt
o.t.t.t.
  1. zal opkoken
  2. zult opkoken
  3. zal opkoken
  4. zullen opkoken
  5. zullen opkoken
  6. zullen opkoken
o.v.t.t.
  1. zou opkoken
  2. zou opkoken
  3. zou opkoken
  4. zouden opkoken
  5. zouden opkoken
  6. zouden opkoken
en verder
  1. is opgekookt
  2. zijn opgekookt
diversen
  1. kook op!
  2. kookt op!
  3. opgekookt
  4. opkokend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opkoken:

NounRelated TranslationsOther Translations
Aufkochen opkoken
VerbRelated TranslationsOther Translations
aufbrodeln opkoken; opnieuw doen koken in het hoofd opkomen; opwellen
aufkochen opkoken; opnieuw doen koken eten opwarmen; opwarmen; verhitten; verwarmen; warm maken
aufwallen opkoken; opnieuw doen koken omhoogkomen; opstijgen; opvliegen