Dutch

Detailed Translations for label from Dutch to German

label:

label [de ~ (m)] nomen

  1. de label (sticker; etiket; plakker; plakkertje)
    Etikett; der Aufkleber; Label; der Sticker; der Plakatkleber
  2. de label (handelsmerk; merk)
    die Handelsmarke

label

  1. label
    die Bezeichnung
  2. label
  3. label
  4. label
    die Markierung
  5. label

Translation Matrix for label:

NounRelated TranslationsOther Translations
Aufkleber etiket; label; plakker; plakkertje; sticker aanplakker; aanplakkers; plakker; plakkers; plakkertjes; plakplaatjes; stickers
Bezeichnung label descriptie; frase; gezegde; grammaticaal predikaat; naam; nadere beschrijving; omschrijving; predikaat; term; uitbeelding; uitdrukking; verwoording; zegswijze; zin
Etikett etiket; label; plakker; plakkertje; sticker
Handelsmarke handelsmerk; label; merk fabrieksmerk; handelsmerk; handelsnaam; warenmerk
Label etiket; label; plakker; plakkertje; sticker
Markierung label etiket; etiketteren; herkenningsteken; iemand kenmerken; kenmerk; kenteken; nummerplaat
Plakatkleber etiket; label; plakker; plakkertje; sticker
Sticker etiket; label; plakker; plakkertje; sticker aanplakker; plakker
Tag dag
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
Beschriftung label bijschrift; tekst van bijschrift; tekstlabel
RFID-Transponder label
Tag label code; notitiemarkering; tag
OtherRelated TranslationsOther Translations
Tag dag; doei; tot ziens
ModifierRelated TranslationsOther Translations
Tag dag

Related Words for "label":

  • labellen, labelen, labels, labeltje, labeltjes

Wiktionary Translations for label:


Cross Translation:
FromToVia
label Etikett; Beschriftung label — small ticket or sign giving information