Dutch

Detailed Translations for kijk from Dutch to German

kijk:

kijk [de ~ (m)] nomen

  1. de kijk (uitzicht; prospect; zicht; )
    die Aussicht; die Sicht; die Ansicht; der Blick; die Fernsicht; der Ausblick
  2. de kijk (visie; opvatting; zienswijze; )
    die Sicht; die Vorstellung; die Auffassung; die Meinung; der Gesichtspunkt; die Erkenntnis; die Anschauungsweise; der Eindruck; die Ansicht; die Idee; der Einfall; der Gedanke; der Standpunkt; die Eindrücke; die Denkweise; der Begriff; die Einfälle; Erkennen; die Erkennung; der Blickpunkt; die Eingebung

Translation Matrix for kijk:

NounRelated TranslationsOther Translations
Anschauungsweise denkbeeld; kijk; mening; oordeel; opinie; opvatting; visie; zienswijze begrip; benul; mening; mentale voorstelling; opinie; overtuiging
Ansicht denkbeeld; gezicht; kijk; mening; oordeel; opinie; opvatting; panorama; prospect; uitzicht; vergezicht; visie; vue; zicht; zienswijze Weergeven; aanblik; aangezicht; aanschouwing; aanzien; allure; ansicht; ansichtkaart; apperceptie; begrip; benul; buitenkant; conceptie; denkbeeld; doorzicht; dunk; gedaante; gezichtspunt; gezindheid; idee; iemand zijn uiterlijk; interpretatie; inzicht; lezing; manier van kijken; mening; meningsuiting; mentale voorstelling; notie; observatie; oordeel; opinie; opvatting; overtuiging; perceptie; prentbriefkaart; standpunt; uiterlijk; vaststaande mening; verschijning; vertoon; visie; voorkomen; vorm; waarneming; weergave; zienswijze
Auffassung denkbeeld; kijk; mening; oordeel; opinie; opvatting; visie; zienswijze begrip; benul; conceptie; denkbeeld; doorzicht; gezindheid; inzicht; mening; mentale voorstelling; notie; opinie; overtuiging; vaststaande mening
Ausblick gezicht; kijk; panorama; prospect; uitzicht; vergezicht; vue; zicht kans; panorama; perspectief; toekomst; vergezicht; verreikend uitzicht; vooruitzicht
Aussicht gezicht; kijk; panorama; prospect; uitzicht; vergezicht; vue; zicht kans; panorama; perspectief; toekomst; vergezicht; verreikend uitzicht; vooruitzicht
Begriff denkbeeld; kijk; mening; oordeel; opinie; opvatting; visie; zienswijze begrip; benul; besef; bewustzijn; conceptie; denkbeeld; notie
Blick gezicht; kijk; panorama; prospect; uitzicht; vergezicht; vue; zicht expressie; gelaatsuitdrukking; gezichtsuitdrukking; perceptie; uitdrukking
Blickpunkt denkbeeld; kijk; mening; oordeel; opinie; opvatting; visie; zienswijze Spotlight; aspect; facet; gezichtshoek; gezichtspunt; invalshoek; oogpunt; opzicht; perspectief; standpunt; zienswijs
Denkweise denkbeeld; kijk; mening; oordeel; opinie; opvatting; visie; zienswijze begrip; benul; conceptie; denkbeeld; denkrichting; denktrant; denkwijze; gedachte; gedachtewereld; gezichtspunt; gezindheid; idee; ideeënwereld; interpretatie; inzicht; lezing; manier van denken; mening; mentale voorstelling; notie; oordeel; opinie; opvatting; overtuiging; standpunt; vaststaande mening; visie; zienswijze
Eindruck denkbeeld; kijk; mening; oordeel; opinie; opvatting; visie; zienswijze aanvoelen; algehele indruk; begrip; benul; bluts; conceptie; denkbeeld; deuk; feeling; gevoel; gewaarwording; impressie; indruk; instulping; mening; mentale voorstelling; notie; opinie; overtuiging; sensatie; totale indruk
Eindrücke denkbeeld; kijk; mening; oordeel; opinie; opvatting; visie; zienswijze aanvoelen; begrip; benul; bluts; conceptie; denkbeeld; deuk; feeling; gevoel; indruk; instulping; mentale voorstelling; notie
Einfall denkbeeld; kijk; mening; oordeel; opinie; opvatting; visie; zienswijze denkbeeld; gedachte; gevoel; idee; impuls; instinct; intuïtie; inval; invasie; luim; opwelling; politie-inval; prikkel
Einfälle denkbeeld; kijk; mening; oordeel; opinie; opvatting; visie; zienswijze
Eingebung denkbeeld; kijk; mening; oordeel; opinie; opvatting; visie; zienswijze begrip; conceptie; denkbeeld; gedachte; gevoel; idee; ingeving; inspiratie; instinct; intuïtie; notie; voorgevoel
Erkennen denkbeeld; kijk; mening; oordeel; opinie; opvatting; visie; zienswijze benul; besef; bewustzijn; brein; inzicht; kenteken; merkteken; notie; onderscheidingsteken; rede; verstand
Erkenntnis denkbeeld; kijk; mening; oordeel; opinie; opvatting; visie; zienswijze begrip; benul; besef; bevinding; bewustzijn; brein; conceptie; dankbaarheid; danken; denkbeeld; doorzicht; erkenning; erkentelijkheid; gnosis; inzicht; notie; ondervinden; ondervinding; rede; toegeving; verstand
Erkennung denkbeeld; kijk; mening; oordeel; opinie; opvatting; visie; zienswijze dankbaarheid; danken; doorzicht; erkenning; erkentelijkheid; inzicht; toegeving
Fernsicht gezicht; kijk; panorama; prospect; uitzicht; vergezicht; vue; zicht
Gedanke denkbeeld; kijk; mening; oordeel; opinie; opvatting; visie; zienswijze begrip; benul; conceptie; denkbeeld; gedachte; idee; inzicht; mentale voorstelling; notie
Gesichtspunkt denkbeeld; kijk; mening; oordeel; opinie; opvatting; visie; zienswijze aspect; facet; gezichtshoek; gezichtspunt; invalshoek; kans; oogpunt; opzicht; perspectief; standpunt; toekomst; vooruitzicht; zienswijs
Idee denkbeeld; kijk; mening; oordeel; opinie; opvatting; visie; zienswijze begrip; benul; conceptie; denkbeeld; gedachte; idee; laag; mentale voorstelling; niveau; notie; peil; plan; stand
Meinung denkbeeld; kijk; mening; oordeel; opinie; opvatting; visie; zienswijze begrip; benul; conceptie; denkbeeld; dunk; mening; meningsuiting; mentale voorstelling; notie; oordeel; opinie; overtuiging
Sicht denkbeeld; gezicht; kijk; mening; oordeel; opinie; opvatting; panorama; prospect; uitzicht; vergezicht; visie; vue; zicht; zienswijze weergave
Standpunkt denkbeeld; kijk; mening; oordeel; opinie; opvatting; visie; zienswijze begrip; benul; gezindheid; mening; mentale voorstelling; opinie; overtuiging; vaststaande mening
Vorstellung denkbeeld; kijk; mening; oordeel; opinie; opvatting; visie; zienswijze begrip; benul; beschouwing; besef; bewustzijn; conceptie; denkbeeld; fantasie; gedachte; happening; idee; inzicht; komedie; mening; mentale voorstelling; notie; opinie; opvoering; overtuiging; parade; performance; show; staatsie; verbeelding; vertoning; visie; voorstelling

Related Words for "kijk":


Wiktionary Translations for kijk:


Cross Translation:
FromToVia
kijk Traumbild; Vision vision — ideal or goal
kijk da bald; hier; hier ist; siehe voici — Indique la proximité, par opposition à voilà qui sert à désigner une personne ou une chose plus éloignée.

kijken:

kijken verb (kijk, kijkt, keek, keken, gekeken)

  1. kijken (aanschouwen; zien; opmerken; )
    sehen; gucken; anschauen; schauen; ansehen; betrachten; wahrnehmen
    • sehen verb (sehe, siehst, sieht, sah, saht, gesehen)
    • gucken verb (gucke, guckst, guckt, guckte, gucktet, geguckt)
    • anschauen verb (schaue an, schaust an, schaut an, schaute an, schautet an, angeschaut)
    • schauen verb (schaue, schaust, schaut, schaute, schautet, geschaut)
    • ansehen verb (sehe an, siehst an, sieht an, sah an, saht an, angesehen)
    • betrachten verb (betrachte, betrachtest, betrachtet, betrachtete, betrachtetet, betrachtet)
    • wahrnehmen verb (nehme wahr, nimmst wahr, nimmt wahr, nahmt war, wahrgenommen)
  2. kijken (observeren; zien; bekijken; gadeslaan; waarnemen)
    beobachten; observieren; wahrnehmen
    • beobachten verb (beobachte, beobachtest, beobachtet, beobachtete, beobachtetet, beobachtet)
    • observieren verb (observiere, observierst, observiert, observierte, observiertet, observiert)
    • wahrnehmen verb (nehme wahr, nimmst wahr, nimmt wahr, nahmt war, wahrgenommen)
  3. kijken (schouwen; toeschouwen)
    schauen; betrachten; hinblicken
    • schauen verb (schaue, schaust, schaut, schaute, schautet, geschaut)
    • betrachten verb (betrachte, betrachtest, betrachtet, betrachtete, betrachtetet, betrachtet)
    • hinblicken verb (blicke hin, blickst hin, blickt hin, blickte hin, blicktet hin, hingeblickt)

Conjugations for kijken:

o.t.t.
  1. kijk
  2. kijkt
  3. kijkt
  4. kijken
  5. kijken
  6. kijken
o.v.t.
  1. keek
  2. keek
  3. keek
  4. keken
  5. keken
  6. keken
v.t.t.
  1. heb gekeken
  2. hebt gekeken
  3. heeft gekeken
  4. hebben gekeken
  5. hebben gekeken
  6. hebben gekeken
v.v.t.
  1. had gekeken
  2. had gekeken
  3. had gekeken
  4. hadden gekeken
  5. hadden gekeken
  6. hadden gekeken
o.t.t.t.
  1. zal kijken
  2. zult kijken
  3. zal kijken
  4. zullen kijken
  5. zullen kijken
  6. zullen kijken
o.v.t.t.
  1. zou kijken
  2. zou kijken
  3. zou kijken
  4. zouden kijken
  5. zouden kijken
  6. zouden kijken
en verder
  1. is gekeken
diversen
  1. kijk!
  2. kijkt!
  3. gekeken
  4. kijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

kijken [znw.] nomen

  1. kijken
    Gucken; Schauen; Anschauen

Translation Matrix for kijken:

NounRelated TranslationsOther Translations
Anschauen kijken apperceptie; observatie; perceptie; waarneming
Gucken kijken
Schauen kijken
VerbRelated TranslationsOther Translations
anschauen aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien aanblikken; aankijken; aanschouwen; aanzien; bekijken; bezichtigen; bezien; blikken; blikken werpen; dood kunnen vallen; gadeslaan; in de gaten houden; in het oog houden; opletten; toeschouwen; toezien
ansehen aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien aanblikken; aankijken; aanschouwen; aanzien; bekijken; bezichtigen; bezien; blikken; blikken werpen; dood kunnen vallen; gadeslaan; in de gaten houden; in het oog houden; opletten; toekijken; toeschouwen; toezien
beobachten bekijken; gadeslaan; kijken; observeren; waarnemen; zien aankijken; bekijken; bemerken; bespeuren; gadeslaan; gewaarworden; horen; in de gaten houden; in het oog houden; merken; observeren; ontwaren; opletten; signaleren; speurend kijken; toekijken; toeschouwen; toezien; turen; voelen; waarnemen; zien
betrachten aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; schouwen; staren; toeschouwen; turen; zien aanblikken; aankijken; aanschouwen; aanzien; afwegen; bekijken; beschouwen; bezichtigen; bezien; blikken; blikken werpen; dood kunnen vallen; gadeslaan; inspecteren; op het oog hebben; overdenken; overwegen; overzien; toeschouwen; van plan zijn
gucken aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien aanblikken; aankijken; aanzien; bekijken; gadeslaan; koekeloeren; naar boven kijken; naar boven zien; op het oog hebben; opkijken; opzien; toeschouwen; verrast opkijken
hinblicken kijken; schouwen; toeschouwen in de gaten houden; in het oog houden; opletten; toekijken; toezien
observieren bekijken; gadeslaan; kijken; observeren; waarnemen; zien in de gaten houden; in het oog houden; opletten; toezien
schauen aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; schouwen; staren; toeschouwen; turen; zien aanblikken; aankijken; aanschouwen; aanzien; bekijken; bezichtigen; bezien; toekijken
sehen aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien aanblikken; aankijken; aanschouwen; aanzien; bekijken; bemerken; bespeuren; bezichtigen; bezien; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; ontwaren; signaleren; toekijken; voelen; waarnemen; zien
wahrnehmen aanschouwen; bekijken; gadeslaan; kijken; observeren; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; waarnemen; zien aanblikken; aankijken; aanvoelen; aanzien; bekijken; beleven; bemerken; bespeuren; ervaren; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; onderscheiden; ondervinden; ontwaren; opmerken; signaleren; te zien krijgen; voelen; voorvoelen; waarnemen; zien

Related Words for "kijken":


Related Definitions for "kijken":

  1. je ogen gebruiken1
    • we keken naar buiten maar we zagen niets1

Wiktionary Translations for kijken:

kijken
verb
  1. ~ naar: gericht of met aandacht waarnemen met het oog
kijken
verb
  1. (umgangssprachlich) seine Augen auf etwas richten

Cross Translation:
FromToVia
kijken kucken; guggen; gucken; hinsehen; hinschauen; blicken; schauen; sehen look — to try to see
kijken sehen; anschauen view — to look at
kijken ansehen; sehen; zusehen watch — to look at for a period of time
kijken schauen; anschauen; ansehen; betrachten; anblicken; zuschauen; zusehen; erkennen regarder — voir, observer

Related Translations for kijk