Summary


Dutch

Detailed Translations for inklaren from Dutch to German

inklaren:

inklaren [znw.] nomen

  1. inklaren (inklaring)
    Verzollen; Einklarieren

inklaren verb (klaar in, klaart in, klaarde in, klaarden in, ingeklaard)

  1. inklaren (klaren)
    einklarieren; Bagage einklarieren

Conjugations for inklaren:

o.t.t.
  1. klaar in
  2. klaart in
  3. klaart in
  4. klaren in
  5. klaren in
  6. klaren in
o.v.t.
  1. klaarde in
  2. klaarde in
  3. klaarde in
  4. klaarden in
  5. klaarden in
  6. klaarden in
v.t.t.
  1. heb ingeklaard
  2. hebt ingeklaard
  3. heeft ingeklaard
  4. hebben ingeklaard
  5. hebben ingeklaard
  6. hebben ingeklaard
v.v.t.
  1. had ingeklaard
  2. had ingeklaard
  3. had ingeklaard
  4. hadden ingeklaard
  5. hadden ingeklaard
  6. hadden ingeklaard
o.t.t.t.
  1. zal inklaren
  2. zult inklaren
  3. zal inklaren
  4. zullen inklaren
  5. zullen inklaren
  6. zullen inklaren
o.v.t.t.
  1. zou inklaren
  2. zou inklaren
  3. zou inklaren
  4. zouden inklaren
  5. zouden inklaren
  6. zouden inklaren
en verder
  1. is ingeklaard
diversen
  1. klaar in!
  2. klaart in!
  3. ingeklaard
  4. inklarend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for inklaren:

NounRelated TranslationsOther Translations
Einklarieren inklaren; inklaring
Verzollen inklaren; inklaring
VerbRelated TranslationsOther Translations
Bagage einklarieren inklaren; klaren
einklarieren inklaren; klaren behandelen; iets afhandelen