Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. humor:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for humor from Dutch to German

humor:

humor [de ~ (m)] nomen

  1. de humor (geestigheid)
    der Humor; der Spaß; die Narrheit

Translation Matrix for humor:

NounRelated TranslationsOther Translations
Humor geestigheid; humor Humour; aardigheid; gein; grap; uiting van vrolijkheid
Narrheit geestigheid; humor absurditeit; dwaasheid; gein; gekheid; gekkigheid; gekte; idioterie; jolijt; keet; leut; lol; malheid; ongerijmdheid; onverstand; onzinnigheid; plezier; pret; waanzinnigheid; zotheid
Spaß geestigheid; humor aardigheid; bak; blijheid; blijmoedigheid; gein; geintje; gekheid; genoegen; genot; grap; grapje; joligheid; jolijt; jool; keet; leukheid; leut; lol; lolletje; lust; mop; opgewektheid; plezier; poets; pret; pretje; scherts; streek; vreugde; vrolijkheid

Wiktionary Translations for humor:


Cross Translation:
FromToVia
humor Körperflüssigkeit bodily fluid — biofluid
humor Humor humour — something funny
humor Humor; Laune; Stimmung humeur — (vieilli) Toute substance liquide qui se trouver dans un organisme.