Summary


Dutch

Detailed Translations for grandeur from Dutch to German

grandeur:

grandeur [de ~ (m)] nomen

  1. de grandeur (indrukwekkendheid; grootsheid)
    die Großartigkeit; die Pracht; der Stolz; die Herrlichkeit; die Stattlichkeit

Translation Matrix for grandeur:

NounRelated TranslationsOther Translations
Großartigkeit grandeur; grootsheid; indrukwekkendheid gelukzaligheid; heerlijkheid; uitnemendheid; voortreffelijkheid; weidsheid
Herrlichkeit grandeur; grootsheid; indrukwekkendheid gedragenheid; gelukzaligheid; gezegende toestand; heerlijkheid; heil; kostelijkheid; luxe; overvloed; plechtigheid; plechtstatigheid; pracht; statigheid; voornaamheid; voorspoed; vormelijkheid; weelde; weelderigheid; wijding; zegen; zegenen; zegening
Pracht grandeur; grootsheid; indrukwekkendheid ceremonie; glans; luister; luxe; omhaal; overvloed; plechtigheid; plichtpleging; praal; pracht; processie; pronk; rijkheid; schoonheid; staatsie; stoet; weelde; weelderigheid
Stattlichkeit grandeur; grootsheid; indrukwekkendheid aanzien; ceremonie; dapperheid; edel; eminentie; feest; feestelijkheid; festiviteit; gedragenheid; grootheid; hoogheid; koenheid; luxe; moed; omhaal; onversaagdheid; overvloed; overvloedigheid; plechtigheid; plechtstatigheid; plichtpleging; pracht; rijkelijkheid; statigheid; verheffing; verhevenheid; viering; voornaamheid; vormelijkheid; weelde; weelderigheid
Stolz grandeur; grootsheid; indrukwekkendheid eer; eergevoel; fierheid; hoogmoedigheid; hovaardigheid; trots