Dutch

Detailed Translations for fok from Dutch to German

fok:

fok [de ~ (m)] nomen

  1. de fok (teelt; reproductie; voortplanting; )
    die Zucht; der Anbau
  2. de fok (veefokkerij; teelt; fokkerij; )
    die Fortpflanzung; die Fock; die Viehzucht; die Züchterei; die Zucht; der Umbau; die Nachbildung; Gezücht; die Heranziehung; die Wiedergabe; Umbauten; Züchten

Translation Matrix for fok:

NounRelated TranslationsOther Translations
Anbau aanfok; aankweek; aankweken; aanplant; cultuur; fok; fokkerij; kweken; reproductie; teelt; verbouw; voortbrenging; voortplanting aanbouw; aanplant; beplanting; cultuur; erker; glazen uitbouw; kweek; kweken; planten; poten; telen; uitbouw; verbouwen
Fock aanfok; fok; fokkerij; teelt; telen; veefokkerij; verbouw; voortbrenging; voortplanting
Fortpflanzung aanfok; fok; fokkerij; teelt; telen; veefokkerij; verbouw; voortbrenging; voortplanting aankweken; doen voorttelen; fokken; groei; groeien; groeiproces; kweken; telen; verbouwen
Gezücht aanfok; fok; fokkerij; teelt; telen; veefokkerij; verbouw; voortbrenging; voortplanting broed; broedsel; gebroed; gepeupel; gespuis; grauw; plebs; rapaille
Heranziehung aanfok; fok; fokkerij; teelt; telen; veefokkerij; verbouw; voortbrenging; voortplanting groei; groeien; groeiproces
Nachbildung aanfok; fok; fokkerij; teelt; telen; veefokkerij; verbouw; voortbrenging; voortplanting duplicaat; kopie; uitbeelding; verpersonificatie; vertolking
Umbau aanfok; fok; fokkerij; teelt; telen; veefokkerij; verbouw; voortbrenging; voortplanting ombouw; verbouwing; vertimmering
Umbauten aanfok; fok; fokkerij; teelt; telen; veefokkerij; verbouw; voortbrenging; voortplanting verbouwing; vertimmering
Viehzucht aanfok; fok; fokkerij; teelt; telen; veefokkerij; verbouw; voortbrenging; voortplanting veefokkerij; veeteelt
Wiedergabe aanfok; fok; fokkerij; teelt; telen; veefokkerij; verbouw; voortbrenging; voortplanting afspelen; equivalent; omschrijving
Zucht aanfok; aankweek; aankweken; aanplant; cultuur; fok; fokkerij; kweken; reproductie; teelt; telen; veefokkerij; verbouw; voortbrenging; voortplanting aankweken; cultuur; discipline; doen voorttelen; dwang; fokken; gebroed; gehoorzaamheid; gespuis; kweek; kweken; onderwerping; orde; telen; tucht; verbouwen
Züchten aanfok; fok; fokkerij; teelt; telen; veefokkerij; verbouw; voortbrenging; voortplanting aankweken; doen voorttelen; fokken; kweken; telen; verbouwen
Züchterei aanfok; fok; fokkerij; teelt; telen; veefokkerij; verbouw; voortbrenging; voortplanting

Related Words for "fok":


Wiktionary Translations for fok:

fok
noun
  1. driehoekig zeil bevestigd aan de voorstag
  2. het fokken, de teelt van dieren
  3. bril

Cross Translation:
FromToVia
fok Fock jib — basic jib
fok Fock foc — marine|fr voile triangulaire qui se place à l’avant du bateau et qui est utilisée par grand vent.

fokken:

fokken verb (fok, fokt, fokte, fokten, gefokt)

  1. fokken (kweken; opfokken)
    züchten; ziehen; fortpflanzen; hervorbringen
    • züchten verb (züchte, züchtest, züchtet, züchtete, züchtetet, gezüchtet)
    • ziehen verb (ziehe, ziehst, zieht, zog, zogt, gezogen)
    • fortpflanzen verb (pflanze fort, pflanzt fort, pflanzte fort, pflanztet fort, fortgepflanzt)
    • hervorbringen verb (bringe hervor, bringst hervor, bringt hervor, brachte hervor, brachtet hervor, hervorgebracht)
  2. fokken (telen; kweken; voortbrengen; )
    erzeugen; kultivieren; anbauen; züchten; fortpflanzen; aufziehen; umbauen; treiben; hervorbringen; anpflanzen; aufbauen; umgestalten; ziehen; hegen; heranziehen; zeugen; umwandeln; heranbilden
    • erzeugen verb (erzeuge, erzeugst, erzeugt, erzeugte, erzeugtet, erzeugt)
    • kultivieren verb (kultiviere, kultivierst, kultiviert, kultivierte, kultiviertet, kultiviert)
    • anbauen verb (baue ab, baust ab, baut ab, baute ab, bautet ab, abgebaut)
    • züchten verb (züchte, züchtest, züchtet, züchtete, züchtetet, gezüchtet)
    • fortpflanzen verb (pflanze fort, pflanzt fort, pflanzte fort, pflanztet fort, fortgepflanzt)
    • aufziehen verb (ziehe auf, ziehst auf, zieht auf, zog auf, zogt auf, aufgezogen)
    • umbauen verb (baue um, baust um, baut um, baute um, bautet um, umgebaut)
    • treiben verb (treibe, treibst, treibt, trieb, triebt, getrieben)
    • hervorbringen verb (bringe hervor, bringst hervor, bringt hervor, brachte hervor, brachtet hervor, hervorgebracht)
    • anpflanzen verb (pflanze an, pflanzt an, pflanzte an, pflanztet an, angepflanzt)
    • aufbauen verb (baue auf, baust auf, baut auf, baute auf, bautet auf, aufgebaut)
    • umgestalten verb (gestalte um, gestaltest um, gestaltet um, gestaltete um, gestaltetet um, umgestaltet)
    • ziehen verb (ziehe, ziehst, zieht, zog, zogt, gezogen)
    • hegen verb (hege, hegst, hegt, hegte, hegtet, gehegt)
    • heranziehen verb (ziehe heran, ziehst heran, zieht heran, zog heran, zogt heran, herangezogen)
    • zeugen verb (zeuge, zeugst, zeugt, zeugte, zeugtet, gezeugt)
    • umwandeln verb (wandele um, wandelst um, wandelt um, wandelte um, wandeltet um, umgewandelt)
    • heranbilden verb (bilde heran, bildst heran, bildet heran, bildete heran, bildetet heran, herangebildet)

Conjugations for fokken:

o.t.t.
  1. fok
  2. fokt
  3. fokt
  4. fokken
  5. fokken
  6. fokken
o.v.t.
  1. fokte
  2. fokte
  3. fokte
  4. fokten
  5. fokten
  6. fokten
v.t.t.
  1. heb gefokt
  2. hebt gefokt
  3. heeft gefokt
  4. hebben gefokt
  5. hebben gefokt
  6. hebben gefokt
v.v.t.
  1. had gefokt
  2. had gefokt
  3. had gefokt
  4. hadden gefokt
  5. hadden gefokt
  6. hadden gefokt
o.t.t.t.
  1. zal fokken
  2. zult fokken
  3. zal fokken
  4. zullen fokken
  5. zullen fokken
  6. zullen fokken
o.v.t.t.
  1. zou fokken
  2. zou fokken
  3. zou fokken
  4. zouden fokken
  5. zouden fokken
  6. zouden fokken
en verder
  1. is gefokt
  2. zijn gefokt
diversen
  1. fok!
  2. fokt!
  3. gefokt
  4. fokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

fokken [het ~] nomen

  1. het fokken (doen voorttelen; aankweken)
    Züchten; die Zucht; die Züchtung; die Fortpflanzung

Translation Matrix for fokken:

NounRelated TranslationsOther Translations
Fortpflanzung aankweken; doen voorttelen; fokken aanfok; fok; fokkerij; groei; groeien; groeiproces; kweken; teelt; telen; veefokkerij; verbouw; verbouwen; voortbrenging; voortplanting
Zucht aankweken; doen voorttelen; fokken aanfok; aankweek; aankweken; aanplant; cultuur; discipline; dwang; fok; fokkerij; gebroed; gehoorzaamheid; gespuis; kweek; kweken; onderwerping; orde; reproductie; teelt; telen; tucht; veefokkerij; verbouw; verbouwen; voortbrenging; voortplanting
Züchten aankweken; doen voorttelen; fokken aanfok; fok; fokkerij; kweken; teelt; telen; veefokkerij; verbouw; verbouwen; voortbrenging; voortplanting
Züchtung aankweken; doen voorttelen; fokken kweken; telen; verbouwen
VerbRelated TranslationsOther Translations
anbauen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen aanbouwen; bijbouwen; uitbouwen
anpflanzen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen aardappelen poten; poten
aufbauen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen arrangeren; bouwen; construeren; iets op touw zetten; inrichten; installeren; muziek componeren; opbouwen; regelen
aufziehen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen bouwen; construeren; een snuif nemen; foppen; heffen; hieuwen; hieven; hijsen; in de maling nemen; insnuiven; krammen; met een kram vastmaken; met een spil omhoogwerken; omhoog heffen; omhoogkomen; omhoogtrekken; opentrekken; opheffen; opsnuiven; opspannen; opstijgen; opvliegen; snuiven; spannen; te pakken nemen; voor de gek houden
erzeugen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen fabriceren; in het leven roepen; maken; produceren; scheppen; totstandbrengen; vervaardigen; verwekken; voortbrengen
fortpflanzen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opfokken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen vermenigvuldigen; voortplanten
hegen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen beschermen; bescherming bieden; beschutten
heranbilden aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen bekwamen; coachen; harden; kneden; maken; modelleren; oefenen; ontwikkelen; tot ontwikkeling brengen; trainen; vervaardigen; vormen
heranziehen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen aanslepen; consulteren; lenen; ontlenen; raadplegen
hervorbringen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opfokken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen gebukt gaan onder; in het leven roepen; laten zien; maken; ontwerpen; openbaren; scheppen; te voorschijn halen; tevoorschijn brengen; torsen; voor de dag halen; zich uiten
kultivieren aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen ontginnen; voor landbouw klaar maken
treiben aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen begaan; beoefenen; de liefde bedrijven; doen; functioneren; gaan staan; handelen; lenen; loskrijgen; losmaken; lostornen; omhoogrijzen; ontlenen; opstaan; per ongeluk doen; plegen; rijzen; tornen; uithalen; uitoefenen; uitrichten; uitspoken; uittrekken; uitvoeren; verrichten
umbauen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen ombouwen; verbouwen; vertimmeren
umgestalten aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen herscheppen; herstructureren; regenereren; saneren; wijzigen
umwandeln aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen iets omdraaien; inwisselen; omkeren; omruilen; omwisselen; ruilen; transformeren; verruilen; verwisselen; wisselen
zeugen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; voortbrengen
ziehen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opfokken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen een snuif nemen; hieuwen; hieven; iets ophalen; insnuiven; lenen; met een spil omhoogwerken; ontlenen; opsnuiven; rukken; slepen; sleuren; snuiven; tochten; trekken
züchten aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opfokken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen

Related Words for "fokken":


Wiktionary Translations for fokken:

fokken
verb
  1. dieren houden om ze te laten voortplanten

Cross Translation:
FromToVia
fokken züchten breed — to keep animals and have them reproduce