Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. fiscus:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for fiscus from Dutch to German

fiscus:

fiscus [de ~ (m)] nomen

  1. de fiscus (belastingdienst)
    Steueramt; der Fiskus; die Steuer

Translation Matrix for fiscus:

NounRelated TranslationsOther Translations
Fiskus belastingdienst; fiscus
Steuer belastingdienst; fiscus belasting; heffing; kosten; leges; overheidsbelasting; stuur; stuurinrichting; stuurknuppel; stuurrad; stuurwiel
Steueramt belastingdienst; fiscus belastingkantoor

Wiktionary Translations for fiscus:

fiscus
noun
  1. een overheidsorgaan dat de heffing en inning van belasting voor een staat verzorgt