Dutch

Detailed Translations for energie from Dutch to German

energie:

energie [de ~ (v)] nomen

  1. de energie (daadkracht; momentum; esprit; )
    die Leistungsfähigkeit; die Arbeitsfähigkeit; die Kraft; die Tatkraft; die Arbeitskraft; die Feurigkeit; die Schneidigkeit; die Energie; die Triebkraft; die Spannkraft; die Seele; die Hektik; die Inbrunst; die Arbeitslust
  2. de energie (electrische stroom; stroom)
    die Energie; der elektrischer Strom; der Strom
  3. de energie (fiksheid; sterkte; dynamiek; kracht; felheid)
    die Geschwindigkeit; Vermögen; die Dynamik; die Kraft; die Schnellheit
  4. de energie (wilskracht; geestkracht)
    die Energie; die Tatkraft; die Willenskraft; die Geisteskraft; die Mentalität

Translation Matrix for energie:

NounRelated TranslationsOther Translations
Arbeitsfähigkeit aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust arbeidskracht; arbeidsvermogen; functionaliteit; werkkracht; werkvermogen; werkzaamheid
Arbeitskraft aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust arbeider; arbeidskracht; arbeidsvermogen; kracht; macht; mankracht; personeel; staf; vermogen; werker; werkkracht; werkman; werknemer; werkvermogen; werkzaamheid
Arbeitslust aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust
Dynamik dynamiek; energie; felheid; fiksheid; kracht; sterkte bewegingsleer; dynamica; functionaliteit; gelegenheden; kansen; mogelijkheid; mogelijkheid tot verwezenlijking; potentie; werkzaamheid
Energie aandrift; daadkracht; electrische stroom; energie; esprit; fut; geestkracht; kracht; momentum; puf; stroom; werklust; wilskracht capaciteit; dynamiek; functionaliteit; gelegenheden; inhoud; kansen; kracht; mogelijkheid; mogelijkheid tot verwezenlijking; omvatte ruimte; potentie; stuwkracht; vermogen; voortstuwing; voortvarendheid; werkzaamheid
Feurigkeit aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust temperament; vurigheid
Geisteskraft energie; geestkracht; wilskracht
Geschwindigkeit dynamiek; energie; felheid; fiksheid; kracht; sterkte gang; gezwindheid; in volle vaart; kwiekheid; rapheid; rapiditeit; rijsnelheid; schielijkheid; snelheid; spoed; tempo; vaart; vlotheid; vlugheid
Hektik aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust agitatie; beroering; drukte; gejaagdheid; gewoel; hectiek; kouwe drukte; ongedurigheid; onrust; stress
Inbrunst aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust drift; felheid; genoegen; genot; heftigheid; hevigheid; intensiteit; kracht; lust; wellust
Kraft aandrift; daadkracht; dynamiek; energie; esprit; felheid; fiksheid; fut; kracht; momentum; puf; sterkte; werklust daadkrachtigheid; dynamiek; gelegenheden; gespierdheid; kansen; kracht; macht; mogelijkheid; mogelijkheid tot verwezenlijking; potentie; sterke kant; sterke zijde; sterkte; stuwkracht; vermogen; voortstuwing
Leistungsfähigkeit aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust aanleg; arbeidskracht; arbeidsvermogen; begaafdheid; bekwaamheid; capaciteit; functionaliteit; gave; inhoud; knobbel; kracht; kundigheid; kwaliteit; lichamelijke geschiktheid; omvatte ruimte; prestatievermogen; scherpzinnigheid; talent; ter zake kundigheid; validiteit; vermogen; vernuft; werkkracht; werkvermogen; werkzaamheid
Mentalität energie; geestkracht; wilskracht geesteshouding; houding; instelling; mentaliteit
Schneidigkeit aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust adremheid; bijdehandheid; bitsheid; dapperheid; durf; fermheid; gevatheid; gewaagdheid; in vorm zijn; kattigheid; koenheid; kordaatheid; kranigheid; lef; moed; onversaagdheid; puntig zijn; puntigheid; scherpheid; scherpte; scherpzinnigheid; schranderheid; snedigheid; spitsheid; spitsvondigheid; vinnigheid
Schnellheit dynamiek; energie; felheid; fiksheid; kracht; sterkte
Seele aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust aard; geaardheid; gemoed; inborst; inslag; karakter; mentaliteit; natuur; ziel
Spannkraft aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust functionaliteit; rek; spankracht; veerkracht; werkzaamheid
Strom electrische stroom; energie; stroom beek; elektriciteit; gulp; het toestromen; het toevloeien; instroming; instroom; rivier; stroom
Tatkraft aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; geestkracht; kracht; momentum; puf; werklust; wilskracht arbeidskracht; arbeidsvermogen; functionaliteit; krachtdadigheid; werkkracht; werkvermogen; werkzaamheid
Triebkraft aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust aandrijving; aanmoediging; aansporing; animering; dynamiek; gistkracht; groeikracht; levensvatbaarheid; motor; opwekking; prikkel; stimulans; stimulering; stuwkracht; voortstuwing
Vermögen dynamiek; energie; felheid; fiksheid; kracht; sterkte arbeidskracht; arbeidsvermogen; belangrijkste geldbedrag; capaciteit; financiële middelen; fortuin; fortuintje; geldelijk vermogen; geldmiddelen; grote som geld; hoofdsom; inhoud; kapitaal; kracht; omvatte ruimte; vermogen; werkkracht; werkvermogen; werkzaamheid
Willenskraft energie; geestkracht; wilskracht
elektrischer Strom electrische stroom; energie; stroom

Synonyms for "energie":


Related Definitions for "energie":

  1. kracht die gebruikt kan worden voor warmte, licht, etc.1
    • we halen in Nederland energie uit aardgas1
  2. kracht en zin om iets te doen1
    • vol energie ging hij aan het werk1

Wiktionary Translations for energie:

energie
noun
  1. het vermogen iets te doen
energie
noun
  1. Physik, Technik: physikalische Größe: Maß für die Fähigkeit eines Objektes, Arbeit zu verrichten
  2. körperliches Arbeitsvermögen eines Menschen
  3. psychischer Antrieb

Cross Translation:
FromToVia
energie Energie energy — impetus behind activity
energie Energie énergieforce en action.

External Machine Translations:

Related Translations for energie