Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. cursus:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for cursus from Dutch to German

cursus:

cursus [de ~ (m)] nomen

  1. de cursus (onderricht; onderwijs; les; onderrichting)
    der Kurs; der Unterricht; die Lehre
  2. de cursus (studie; leergang; kursus)
    der Kursus; Studium; der Lehrgang; der Kurs
  3. de cursus
    der Kurs
    • Kurs [der ~] nomen

Translation Matrix for cursus:

NounRelated TranslationsOther Translations
Kurs cursus; kursus; leergang; les; onderricht; onderrichting; onderwijs; studie besturing; gedrag; herleidingskoers; houding; koers; koersnotering; leiding; plan; richting; rijrichting; valuta; wisselkoers
Kursus cursus; kursus; leergang; studie
Lehre cursus; les; onderricht; onderrichting; onderwijs assistentschap
Lehrgang cursus; kursus; leergang; studie
Studium cursus; kursus; leergang; studie bestudering
Unterricht cursus; les; onderricht; onderrichting; onderwijs educatie; instructie; lering; les; lesuur; onderricht; onderrichting; onderwijs; scholing

Related Words for "cursus":

  • cursussen

Related Definitions for "cursus":

  1. aantal lessen die bij elkaar horen1
    • ik volg een cursus om te leren tekstverwerken1

Wiktionary Translations for cursus:

cursus
noun
  1. eine Lehrveranstaltung, eine Bildungsveranstaltung, ein Abschnitt oder Modul einer solchen Veranstaltung

Cross Translation:
FromToVia
cursus Kurs course — period of learning