Dutch

Detailed Translations for arriveren from Dutch to German

arriveren:

arriveren verb (arriveer, arriveert, arriveerde, arriveerden, gearriveerd)

  1. arriveren (aankomen)
    arrivieren; ankommen; eintreffen; hinkommen; angelangen; einlaufen
    • arrivieren verb (arriviere, arrivierst, arriviert, arrivierte, arriviertet, arriviert)
    • ankommen verb (komme an, kommst an, kommt an, kam an, kamet an, angekommen)
    • eintreffen verb (treffe ein, triffst ein, trifft ein, traf ein, traft ein, eingetroffen)
    • hinkommen verb (komme hin, kommst hin, kommt hin, kam hin, kamt hin, hingekommen)
    • angelangen verb
    • einlaufen verb (laufe ein, läufst ein, läuft ein, lief ein, lieft ein, eingelaufen)

Conjugations for arriveren:

o.t.t.
  1. arriveer
  2. arriveert
  3. arriveert
  4. arriveren
  5. arriveren
  6. arriveren
o.v.t.
  1. arriveerde
  2. arriveerde
  3. arriveerde
  4. arriveerden
  5. arriveerden
  6. arriveerden
v.t.t.
  1. ben gearriveerd
  2. bent gearriveerd
  3. is gearriveerd
  4. zijn gearriveerd
  5. zijn gearriveerd
  6. zijn gearriveerd
v.v.t.
  1. was gearriveerd
  2. was gearriveerd
  3. was gearriveerd
  4. waren gearriveerd
  5. waren gearriveerd
  6. waren gearriveerd
o.t.t.t.
  1. zal arriveren
  2. zult arriveren
  3. zal arriveren
  4. zullen arriveren
  5. zullen arriveren
  6. zullen arriveren
o.v.t.t.
  1. zou arriveren
  2. zou arriveren
  3. zou arriveren
  4. zouden arriveren
  5. zouden arriveren
  6. zouden arriveren
diversen
  1. arriveer!
  2. arriveert!
  3. gearriveerd
  4. arriverende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

arriveren [znw.] nomen

  1. arriveren (komen; aankomen)
    Ankommen; Arrivieren

Translation Matrix for arriveren:

NounRelated TranslationsOther Translations
Ankommen aankomen; arriveren; komen
Arrivieren aankomen; arriveren; komen
VerbRelated TranslationsOther Translations
angelangen aankomen; arriveren bereiken; doordringen; geraken; penetreren in; terecht komen
ankommen aankomen; arriveren naar buiten hangen; slagen voor; uithangen
arrivieren aankomen; arriveren
einlaufen aankomen; arriveren betreden; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnentreden; ingaan
eintreffen aankomen; arriveren bewaarheid worden; blijken; geraken; terecht komen; uitkomen
hinkommen aankomen; arriveren correct zijn; juist zijn; kloppen; landen; neerkomen; op de grond komen; overeenstemmen; raken; slagen voor; terechtkomen; treffen
- aankomen

Synonyms for "arriveren":


Antonyms for "arriveren":


Related Definitions for "arriveren":

  1. na een reis ergens komen1
    • onze gast is zojuist gearriveerd1

Wiktionary Translations for arriveren:

arriveren
verb
  1. de bestemming bereiken

Cross Translation:
FromToVia
arriveren kommen; gelangen; erreichen arrive — to reach
arriveren einlangen; ankommen; eintreffen; einlaufen arrive — to get to a certain place
arriveren Erfolg haben; gelingen; bestehen; geschehen; passieren; sich ereignen; stattfinden; vorkommen; hingeraten; ankommen; eintreffen; gelangen; zukommen; herzukommen arriverparvenir à destination. — note Sans complément, on sous-entend que la destination est le lieu où se tient le locuteur.