Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. afrollen:


Dutch

Detailed Translations for afrollen from Dutch to German

afrollen:

afrollen verb (rol af, rolt af, rolde af, rolden af, afgerold)

  1. afrollen (ontrollen; uitrollen)
    ausrollen; entrollen
    • ausrollen verb (rolle aus, rollst aus, rollt aus, rollte aus, rolltet aus, ausgerollt)
    • entrollen verb (entrolle, entrollst, entrollt, entrollte, entrolltet, entrollt)

Conjugations for afrollen:

o.t.t.
  1. rol af
  2. rolt af
  3. rolt af
  4. rollen af
  5. rollen af
  6. rollen af
o.v.t.
  1. rolde af
  2. rolde af
  3. rolde af
  4. rolden af
  5. rolden af
  6. rolden af
v.t.t.
  1. heb afgerold
  2. hebt afgerold
  3. heeft afgerold
  4. hebben afgerold
  5. hebben afgerold
  6. hebben afgerold
v.v.t.
  1. had afgerold
  2. had afgerold
  3. had afgerold
  4. hadden afgerold
  5. hadden afgerold
  6. hadden afgerold
o.t.t.t.
  1. zal afrollen
  2. zult afrollen
  3. zal afrollen
  4. zullen afrollen
  5. zullen afrollen
  6. zullen afrollen
o.v.t.t.
  1. zou afrollen
  2. zou afrollen
  3. zou afrollen
  4. zouden afrollen
  5. zouden afrollen
  6. zouden afrollen
diversen
  1. rol af!
  2. rolt af!
  3. afgerold
  4. afrollende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afrollen [znw.] nomen

  1. afrollen (ontrollen; afwinden)
    Ausrollen; Abwinden

Translation Matrix for afrollen:

NounRelated TranslationsOther Translations
Abwinden afrollen; afwinden; ontrollen laten zakken; neerlaten
Ausrollen afrollen; afwinden; ontrollen tot stilstand komen; uitrollen
VerbRelated TranslationsOther Translations
ausrollen afrollen; ontrollen; uitrollen
entrollen afrollen; ontrollen; uitrollen