Summary
English to Dutch: more detail...
-
mark:
- branden; markeren; brandmerken; inbranden; van stigma's voorzien; karakteriseren; kenmerken; tekenen; typeren; kenschetsen; merken; aankruisen; vinken; aanstrepen; afvinken; keurmerken
- cijfer; schoolcijfer; eigenschap; kenmerk; merkteken; merk; beoordelingscijfer; punt; kenteken; etiket; iemand kenmerken; rapportcijfer; litteken; onderscheidingsteken; herkenningsteken; schietschijf; doelschijf
-
Wiktionary:
- mark → mark, blaam, punt, score, teken, aanduiding, markering, merk, merkteken
- mark → verbeteren, bevlekken, nota nemen, neerpennen, opschrijven, noteren, markeren, aanduiden, optekenen, aangeven
- mark → sein, kenbaar maken, kenmerken, markeren, compascuum, meent, tekenen, merken, kenschetsen, kentekenen, stempeln, aanduiden, aangeven, een teken geven, laten zien, tentoonspreiden, tonen, vertonen, wijzen, uitwijzen, aanwijzen, uitduiden, kiezen, uitkiezen, uitlezen, uitpikken, verkiezen, uitzoeken, aanmunten, afdrukken, slaan, stempelen, zijn stempel drukken op, scoren, gadeslaan, observeren, toekijken, toezien, waarnemen, oog, punt, spikkel, stip, bewijs, blijk, teken, merkteken, wenk, adstructie, attest, certificaat, getuigenis, getuigschrift, testimonium, verklaring, getuigenverklaring
-
User Contributed Translations for mark:
- aanvinken
English
Detailed Translations for mark from English to Dutch
mark:
-
to mark (stigmatize; burn; brand; stigmatise)
– to accuse or condemn or openly or formally or brand as disgraceful 1branden; markeren; brandmerken; inbranden; van stigma's voorzien-
van stigma's voorzien verb (voorzie van stigma's, voorziet van stigma's, voorzag van stigma's, voorzagen van stigma's, van stigma's voorzien)
-
to mark (characterize; typify; characterise)
karakteriseren; kenmerken; tekenen; typeren; kenschetsen-
karakteriseren verb (karakteriseer, karakteriseert, karakteriseerde, karakteriseerden, gekarakteriseerd)
-
-
to mark (mark with a cross; brand)
– a symbol of disgrace or infamy 1 -
to mark (tick; check)
-
to mark (tick off)
– put a check mark on or near or next to 1 -
to mark (characterize; define; depict; describe; characterise)
karakteriseren; kenmerken; kenschetsen; typeren-
karakteriseren verb (karakteriseer, karakteriseert, karakteriseerde, karakteriseerden, gekarakteriseerd)
-
-
to mark
Conjugations for mark:
present
- mark
- mark
- marks
- mark
- mark
- mark
simple past
- marked
- marked
- marked
- marked
- marked
- marked
present perfect
- have marked
- have marked
- has marked
- have marked
- have marked
- have marked
past continuous
- was marking
- were marking
- was marking
- were marking
- were marking
- were marking
future
- shall mark
- will mark
- will mark
- shall mark
- will mark
- will mark
continuous present
- am marking
- are marking
- is marking
- are marking
- are marking
- are marking
subjunctive
- be marked
- be marked
- be marked
- be marked
- be marked
- be marked
diverse
- mark!
- let's mark!
- marked
- marking
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
the mark (grade)
-
the mark (distinctive mark; identifying mark; distinguishing mark)
-
the mark (grading mark; grade)
-
the mark (characterizing someone; identification mark)
-
the mark (report mark; term result)
het rapportcijfer -
the mark (scar; cicatrice)
-
the mark (decoration; insignia; badge)
-
the mark (identification mark; identifying mark)
het herkenningsteken -
the mark (target)
de schietschijf -
the mark (target)
Translation Matrix for mark:
Related Words for "mark":
Synonyms for "mark":
Antonyms for "mark":
Related Definitions for "mark":
Wiktionary Translations for mark:
mark
Cross Translation:
noun
mark
-
coin
- mark → mark
-
unit of currency
- mark → mark
-
visible impression, blemish, stain
- mark → blaam
-
sporting score
-
academic score
-
indication for reference or measurement
- mark → teken; aanduiding; markering
-
correct
- mark → verbeteren
-
blemish
- mark → bevlekken
-
take note of
- mark → nota nemen; neerpennen; opschrijven; noteren
-
indicate
verb
noun
Cross Translation: