Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. Zeitalter:
  2. Wiktionary:


German

Detailed Translations for Zeitalter from German to Dutch

Zeitalter:

Zeitalter [das ~] nomen

  1. Zeitalter (Jahrhundert)
    de eeuw; honderd jaar
  2. Zeitalter (Jahrhundert)
    de eeuw; lange tijd
  3. Zeitalter (Zeit; Zeitraum; Zeitabschnitt)
    de tijd
    • tijd [de ~ (m)] nomen
  4. Zeitalter (Zeitabschnitt; Periode; Epoche; Zeitraum; Frist)
    de periode; epoch; de epoche; het tijdperk; het tijdvak; de era; het tijdsgewricht; het tijdsverloop

Translation Matrix for Zeitalter:

NounRelated TranslationsOther Translations
eeuw Jahrhundert; Zeitalter
epoch Epoche; Frist; Periode; Zeitabschnitt; Zeitalter; Zeitraum
epoche Epoche; Frist; Periode; Zeitabschnitt; Zeitalter; Zeitraum
era Epoche; Frist; Periode; Zeitabschnitt; Zeitalter; Zeitraum Jahreszählung; Zeitrechnung
honderd jaar Jahrhundert; Zeitalter
lange tijd Jahrhundert; Zeitalter
periode Epoche; Frist; Periode; Zeitabschnitt; Zeitalter; Zeitraum Abschnitt; Periode; Spanne; Termin; Zeitabschnitt; Zeitraum; Zeitspanne; Zwischenzeit
tijd Zeit; Zeitabschnitt; Zeitalter; Zeitraum
tijdperk Epoche; Frist; Periode; Zeitabschnitt; Zeitalter; Zeitraum
tijdsgewricht Epoche; Frist; Periode; Zeitabschnitt; Zeitalter; Zeitraum
tijdsverloop Epoche; Frist; Periode; Zeitabschnitt; Zeitalter; Zeitraum
tijdvak Epoche; Frist; Periode; Zeitabschnitt; Zeitalter; Zeitraum

Synonyms for "Zeitalter":


Wiktionary Translations for Zeitalter:


Cross Translation:
FromToVia
Zeitalter era; tijdperk age — great period in the history of the Earth
Zeitalter tijdperk time — era
Zeitalter tijdperk; tijdsgewricht époquemoment de l’histoire qui ordinairement marquer par quelque événement considérable.