Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. Reisende:
  2. Wiktionary:


German

Detailed Translations for Reisende from German to Dutch

Reisende:

Reisende [der ~] nomen

  1. der Reisende (Passagier; Flugreisende; Gast; Insasse; Fluggast)
    de reiziger
    – iemand die een tocht maakt 1
    • reiziger [de ~ (m)] nomen
      • de reiziger kwam laat in het hotel aan1
    de inzittende
    de passagier
    – reiziger die meerijdt 1
    • passagier [de ~ (m)] nomen
      • ik kan drie passagiers meenemen in deze auto1

Translation Matrix for Reisende:

NounRelated TranslationsOther Translations
inzittende Fluggast; Flugreisende; Gast; Insasse; Passagier; Reisende
passagier Fluggast; Flugreisende; Gast; Insasse; Passagier; Reisende Fahrgast
reiziger Fluggast; Flugreisende; Gast; Insasse; Passagier; Reisende

Wiktionary Translations for Reisende:

Reisende
noun
  1. iemand die bezig is een reis te maken

Cross Translation:
FromToVia
Reisende toerist; toeriste tourist — Someone who travels for pleasure
Reisende reiziger traveller — one who travels
Reisende reiziger voyageur — Celui, celle qui voyage.