Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Translate Kaufhandel

Translate Kaufhandel from German to Dutch

Summary

German to Dutch: more detail...

Kaufhandel:
- markt; handel; goederenhandel; ambacht; stiel; métier; vak; koopmanschap

German

Detailed Translations for Kaufhandel from German to Dutch

Kaufhandel:

Kaufhandel [der ~] nomen

der Kaufhandel (Güterhandel; Handel)
de markt; de handel; de goederenhandel
- markt [de ~] nomen
- handel [de ~ (m)] nomen
- goederenhandel [de ~ (m)] nomen
der Kaufhandel (Handwerk; Gewerbe; Wirtschaft; Handel; Erwerb; Beruf; Branche)
het ambacht; de stiel; métier; het vak
- ambacht [het ~] nomen
- stiel [de ~ (m)] nomen
- métier [znw.] nomen
- vak [het ~] nomen
der Kaufhandel
de koopmanschap
- koopmanschap [de ~ (v)] nomen

Translation Matrix for Kaufhandel:

Noun	Related Translations	Other Translations
ambacht	Beruf; Branche; Erwerb; Gewerbe; Handel; Handwerk; Kaufhandel; Wirtschaft	Arbeit; Beschäftigung; Tätigkeit
goederenhandel	Güterhandel; Handel; Kaufhandel
handel	Güterhandel; Handel; Kaufhandel	Geschäft; Geschäfte; Geschäftsverkehr; Griff; Handel; Handelsbetrieb; Handelsverkehr; Handelsware; Handeltreiben; Handgriff; Henkel; Kaufware; Kniff; Kommerzie; Kunstgriff; Laden; Stiel; Trick
koopmanschap	Kaufhandel
markt	Güterhandel; Handel; Kaufhandel	Markt
métier	Beruf; Branche; Erwerb; Gewerbe; Handel; Handwerk; Kaufhandel; Wirtschaft
stiel	Beruf; Branche; Erwerb; Gewerbe; Handel; Handwerk; Kaufhandel; Wirtschaft
vak	Beruf; Branche; Erwerb; Gewerbe; Handel; Handwerk; Kaufhandel; Wirtschaft	Arbeit; Beruf; Beschäftigung; Fach; Gefrierfach; Tätigkeit