Summary


German

Detailed Translations for Hausmeister from German to Dutch

Hausmeister:

Hausmeister [der ~] nomen

  1. der Hausmeister (Pförtner; Portier; Hauswart; )
    de conciërge; de portier
  2. der Hausmeister
    schoolbewaarder; de conciërge
  3. der Hausmeister
    de conciërges; de huismeesters
  4. der Hausmeister
    de huismeester; de huisbewaarder
  5. der Hausmeister
  6. der Hausmeister
    de conciërge
  7. der Hausmeister (Concierges)
    de conciërges; schoolbewaarders

Translation Matrix for Hausmeister:

NounRelated TranslationsOther Translations
conciërge Hausmeister; Hauswart; Hauswirt; Pförtner; Portier; Schlag; Schließer Portier
conciërges Concierges; Hausmeister
huisbewaarder Hausmeister
huismeeesters Hausmeister
huismeester Hausmeister
huismeesters Hausmeister
portier Hausmeister; Hauswart; Hauswirt; Pförtner; Portier; Schlag; Schließer Aufseher; Portier; Wächter; Wärter
schoolbewaarder Hausmeister
schoolbewaarders Concierges; Hausmeister

Synonyms for "Hausmeister":


Wiktionary Translations for Hausmeister:

Hausmeister
noun
  1. een huisbewaarder, een toezichter in een gebouw

Cross Translation:
FromToVia
Hausmeister conciërge concierge — one who attends to the maintenance of a building and provides services to its tenants and guests
Hausmeister concierge janitor — caretaker
Hausmeister conciërge concierge — Celui, celle qui a la garde d’un immeuble.