Summary
Swedish to Dutch:   more detail...
  1. lök:
  2. Wiktionary:
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. lok:
  2. lokken:
  3. Wiktionary:


Swedish

Detailed Translations for lök from Swedish to Dutch

lok:


Synonyms for "lok":


Wiktionary Translations for lok:


Cross Translation:
FromToVia
lok locomotief engine — locomotive
lok locomotief; lokomotief locomotive — self-propelled vehicle that runs on rails
lok locomotief locomotive — ferro|fr machine actionnée par la vapeur, l’électricité ou l’essence, montée sur roues, qui sert à la traction des voitures placées sur une voie ferrée, ou rarement sur route.

lök:

lök

  1. lök

Translation Matrix for lök:

OtherRelated TranslationsOther Translations
bolgewas lök

Wiktionary Translations for lök:


Cross Translation:
FromToVia
lök ui; ajuin onion — a monocotyledonous plant of genus Allium allied to garlic, used as vegetable and spice.
lök ui ZwiebelBotanik: eine essbare Kulturpflanze aus der Gruppe der Zwiebelgewächse (Alliaceae)
lök bol bulbe — (botanique) Organe végétal souterrain formé par un bourgeon entouré de feuilles charnues, permettant à la plante de reformer chaque année ses parties aériennes.
lök ajuin; ui oignon — À trier

Related Translations for lök



Dutch

Detailed Translations for lök from Dutch to Swedish

lok:

lok [de ~] nomen

  1. de lok (haarlok)

Translation Matrix for lok:

NounRelated TranslationsOther Translations
hårlock haarlok; lok bos haar; cirkeltje; haarkrul; haarkuif; haarsliert; kringel; kringetje; krul; krullende haarlok; krulletje; kuif; rank; ranken

Related Words for "lok":


Wiktionary Translations for lok:

lok
noun
  1. haarlok, pluk haar

Cross Translation:
FromToVia
lok lock lock — length of hair

lök form of lokken:

lokken verb (lok, lokt, lokte, lokten, gelokt)

  1. lokken (aanlokken; verleiden; weglokken; )
    lura; förleda; locka; narra
    • lura verb (lurar, lurade, lurat)
    • förleda verb (förleder, förledde, förlett)
    • locka verb (lockar, lockade, lockat)
    • narra verb (narrar, narrade, narrat)
  2. lokken (tevoorschijn lokken; dichtbijlokken)
    lura; locka; förleda
    • lura verb (lurar, lurade, lurat)
    • locka verb (lockar, lockade, lockat)
    • förleda verb (förleder, förledde, förlett)

Conjugations for lokken:

o.t.t.
  1. lok
  2. lokt
  3. lokt
  4. lokken
  5. lokken
  6. lokken
o.v.t.
  1. lokte
  2. lokte
  3. lokte
  4. lokten
  5. lokten
  6. lokten
v.t.t.
  1. heb gelokt
  2. hebt gelokt
  3. heeft gelokt
  4. hebben gelokt
  5. hebben gelokt
  6. hebben gelokt
v.v.t.
  1. had gelokt
  2. had gelokt
  3. had gelokt
  4. hadden gelokt
  5. hadden gelokt
  6. hadden gelokt
o.t.t.t.
  1. zal lokken
  2. zult lokken
  3. zal lokken
  4. zullen lokken
  5. zullen lokken
  6. zullen lokken
o.v.t.t.
  1. zou lokken
  2. zou lokken
  3. zou lokken
  4. zouden lokken
  5. zouden lokken
  6. zouden lokken
en verder
  1. ben gelokt
  2. bent gelokt
  3. is gelokt
  4. zijn gelokt
  5. zijn gelokt
  6. zijn gelokt
diversen
  1. lok!
  2. lokt!
  3. gelokt
  4. lokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

lokken [het ~] nomen

  1. het lokken (verleiden)

Translation Matrix for lokken:

NounRelated TranslationsOther Translations
lockande lokken; verleiden
VerbRelated TranslationsOther Translations
förleda aanlokken; dichtbijlokken; lokken; meelokken; tevoorschijn lokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken begoochelen; misleiden; om de tuin leiden; op een dwaalspoor zetten; voorspiegelen
locka aanlokken; dichtbijlokken; lokken; meelokken; tevoorschijn lokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; gunst winnen; in de krul zetten; induceren; kietelen; kittelen; krullen; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken; verleiden
lura aanlokken; dichtbijlokken; lokken; meelokken; tevoorschijn lokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken afzetten; bedonderen; bedotten; bedriegen; beduvelen; beetnemen; belazeren; besodemieteren; bezwendelen; foppen; frauderen; misleiden; neppen; om de tuin leiden; op een dwaalspoor zetten; oplichten; tillen; verneuken; voorspiegelen; zwendelen
narra aanlokken; lokken; meelokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken afzetten; bedotten; neppen; tillen; voorspiegelen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
lockande aanlokkelijk; aantrekkelijk; appetijtelijk; attractief; bekoorlijk; pikant; uitnodigend; verleidelijk; verlokkend; verzoekend; zinnenprikkelend

Related Words for "lokken":


Wiktionary Translations for lokken:


Cross Translation:
FromToVia
lokken locka locken — jemanden mit Hilfe eines Versprechens zu einer Handlung bewegen
lokken attrahera; ådraga; draga; locka; tilldraga sig; ådraga sig attirertirer, faire venir à soi.