Dutch
Detailed Synonyms for uitgesproken in Dutch
uitgesproken:
-
uitgesproken
uitgesproken; geprononceerd; onmiskenbaar; ondubbelzinnig; markant-
uitgesproken adj
-
geprononceerd adj
-
onmiskenbaar adj
-
ondubbelzinnig adj
-
markant adj
-
Related Words for "uitgesproken":
uitgesproken form of uitspreken:
-
uitspreken
-
uitspreken
– een mening of oordeel geven 1 -
uitspreken
– het zeggen 1 -
uitspreken
– het zeggen met gesproken woorden 1
Conjugations for uitspreken:
o.t.t.
- spreek uit
- spreekt uit
- spreekt uit
- spreken uit
- spreken uit
- spreken uit
o.v.t.
- sprak uit
- sprak uit
- sprak uit
- spraken uit
- spraken uit
- spraken uit
v.t.t.
- heb uitgesproken
- hebt uitgesproken
- heeft uitgesproken
- hebben uitgesproken
- hebben uitgesproken
- hebben uitgesproken
v.v.t.
- had uitgesproken
- had uitgesproken
- had uitgesproken
- hadden uitgesproken
- hadden uitgesproken
- hadden uitgesproken
o.t.t.t.
- zal uitspreken
- zult uitspreken
- zal uitspreken
- zullen uitspreken
- zullen uitspreken
- zullen uitspreken
o.v.t.t.
- zou uitspreken
- zou uitspreken
- zou uitspreken
- zouden uitspreken
- zouden uitspreken
- zouden uitspreken
en verder
- ben uitgesproken
- bent uitgesproken
- is uitgesproken
- zijn uitgesproken
- zijn uitgesproken
- zijn uitgesproken
diversen
- spreek uit !
- spreekt uit !
- uitgesproken
- uitsprekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
uitspreken