Dutch
Detailed Synonyms for ontberen in Dutch
ontberen:
-
ontberen
Conjugations for ontberen:
o.t.t.
- ontbeer
- ontbeert
- ontbeert
- ontberen
- ontberen
- ontberen
o.v.t.
- ontbeerde
- ontbeerde
- ontbeerde
- ontbeerden
- ontbeerden
- ontbeerden
v.t.t.
- heb ontbeerd
- hebt ontbeerd
- heeft ontbeerd
- hebben ontbeerd
- hebben ontbeerd
- hebben ontbeerd
v.v.t.
- had ontbeerd
- had ontbeerd
- had ontbeerd
- hadden ontbeerd
- hadden ontbeerd
- hadden ontbeerd
o.t.t.t.
- zal ontberen
- zult ontberen
- zal ontberen
- zullen ontberen
- zullen ontberen
- zullen ontberen
o.v.t.t.
- zou ontberen
- zou ontberen
- zou ontberen
- zouden ontberen
- zouden ontberen
- zouden ontberen
diversen
- ontbeer!
- ontbeert!
- ontbeerd
- ontberend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze