Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. uitladen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uitladen from Dutch to French

uitladen:

uitladen verb (laad uit, laadt uit, laadde uit, laadden uit, uitgeladen)

  1. uitladen (lossen)
    décharger; débarquer; vider
    • décharger verb (décharge, décharges, déchargons, déchargez, )
    • débarquer verb (débarque, débarques, débarquons, débarquez, )
    • vider verb (vide, vides, vidons, videz, )

Conjugations for uitladen:

o.t.t.
  1. laad uit
  2. laadt uit
  3. laadt uit
  4. laden uit
  5. laden uit
  6. laden uit
o.v.t.
  1. laadde uit
  2. laadde uit
  3. laadde uit
  4. laadden uit
  5. laadden uit
  6. laadden uit
v.t.t.
  1. heb uitgeladen
  2. hebt uitgeladen
  3. heeft uitgeladen
  4. hebben uitgeladen
  5. hebben uitgeladen
  6. hebben uitgeladen
v.v.t.
  1. had uitgeladen
  2. had uitgeladen
  3. had uitgeladen
  4. hadden uitgeladen
  5. hadden uitgeladen
  6. hadden uitgeladen
o.t.t.t.
  1. zal uitladen
  2. zult uitladen
  3. zal uitladen
  4. zullen uitladen
  5. zullen uitladen
  6. zullen uitladen
o.v.t.t.
  1. zou uitladen
  2. zou uitladen
  3. zou uitladen
  4. zouden uitladen
  5. zouden uitladen
  6. zouden uitladen
en verder
  1. ben uitgeladen
  2. bent uitgeladen
  3. is uitgeladen
  4. zijn uitgeladen
  5. zijn uitgeladen
  6. zijn uitgeladen
diversen
  1. laad uit!
  2. laadt uit!
  3. uitgeladen
  4. uitladend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

uitladen [znw.] nomen

  1. uitladen (afladen; lossen)
    le déchargement; la décharge

Translation Matrix for uitladen:

NounRelated TranslationsOther Translations
décharge afladen; leegmaken; lossen; uitladen barak; belt; bouwkeet; decharge; drainage; drooglegging; hangaar; keet; loods; ontwatering; spuiïng; stortplaats
déchargement afladen; leegmaken; lossen; uitladen elektrische ontlading; lossing; offloading; ontlading; ontlasting; plotselinge uitbarsting; stoelgang; uitlading; van een last ontdoen; verlichting; verzachting
VerbRelated TranslationsOther Translations
débarquer lossen; uitladen aan land gaan; aan wal gaan; afladen; debarkeren; iets uitladen; lossen; ontladen; ontschepen
décharger lossen; uitladen aan de dijk zetten; afdanken; afladen; afmaken; afreageren; afscheiden; afschieten; afslachten; afvloeien; afvoeren; afvuren; bliksemen; congé geven; dechargeren; doden; ecarteren; eruit gooien; flitsen; iets uitladen; ledigen; leeggieten; leegmaken; leegstorten; lichten; lossen; lozen; luchten; moorden; neerhalen; neersabelen; neerschieten; om het leven brengen; ombrengen; onschuldig verklaren; ontheffen; ontladen; ontslaan; oplichten; schieten; schieten op; schoten lossen; uitgieten; uitscheiden; uitschenken; uitstoten; uitsturen; uitwerpen; van zijn positie verdrijven; vermoorden; verzenden; vrijpleiten; vrijspreken; vuren; weerlichten; wegsturen; wegzenden; zuiveren
vider lossen; uitladen gieten; ledigen; leegdrinken; leeggieten; leeghalen; leegmaken; leegplunderen; leegpompen; leegroven; leegstelen; leegstorten; legen; opdrinken; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; plunderen; schenken; uitdrinken; uitgieten; uitgooien; uithalen; uitknijpen; uitpersen; uitpompen; uitschenken; uitstorten; uitwerpen; uitzuigen

Wiktionary Translations for uitladen:

uitladen
verb
  1. Ôter ce qui formait la charge.

Related Translations for uitladen