Dutch

Detailed Translations for boer from Dutch to French

boer:

boer [de ~ (m)] nomen

  1. de boer (agrariër)
    le paysan; le fermier; le valet de ferme; le plouc; l'agriculteur; le péquenot; le cultivateur; le rustre
  2. de boer (landbouwer)
    le fermier; l'agriculteur; le cultivateur; le paysan
  3. de boer (oprisping)
    l'éructation; le renvoi
  4. de boer (onbeschofte man)
    le paysan; le rustre; le sauvage; l'homme grossier; l'homme rude; le manant
  5. de boer (onbeschofte man)
    le paysan; la personne insolente; l'insolent

Translation Matrix for boer:

NounRelated TranslationsOther Translations
agriculteur agrariër; boer; landbouwer akkerbouwer
cultivateur agrariër; boer; landbouwer akkerbouwer; kweker; producent; producer; teler; tuinbouwer; tuinder
fermier agrariër; boer; landbouwer boerenkinkel; pachter
homme grossier boer; onbeschofte man
homme rude boer; onbeschofte man
insolent boer; onbeschofte man
manant boer; onbeschofte man
paysan agrariër; boer; landbouwer; onbeschofte man boerenkinkel; landbewoner
personne insolente boer; onbeschofte man
plouc agrariër; boer boerenkinkel; boerenlul; brutale kerel; heikneuter; hork; hufter; klootzak; lummel; ongelikte beer
péquenot agrariër; boer boerenkinkel; boerenlul; heikneuter; hork; lummel
renvoi boer; oprisping afdanken; afdanking; afschaffen; bekendmaking; bericht; boertje; boodschap; burp; congé; gewag; mededeling; melding; ontslaan; opgave; referentie; relaas; tijding; uit de dienst ontslaan; uitspraak; vermelding; verwijzing; verwittiging
rustre agrariër; boer; onbeschofte man heikneuter; kinkel; lummel; pummel; rotjoch; schoffie; sodemieter; vlegel; vlerk
sauvage boer; onbeschofte man bruut; wilde; wreedaard
valet de ferme agrariër; boer boerenknecht; hulpje; knecht
éructation boer; oprisping boeren; oprispen
- barbaar
ModifierRelated TranslationsOther Translations
insolent aanmatigend; arrogant; brutaal; hautain; hondsbrutaal; hooghartig; hoogmoedig; hovaardig; lomp; neerbuigend; onbeleefd; onbeschaamd; onbeschoft; onelegant; ongegeneerd; ongemanierd; plomp; respectloos; uit de hoogte; verwaand; vrijpostig; zelfgenoegzaam; zelfingenomen
rustre aanmatigend; bot; dorps; lomp; onbehouwen; onbeschaafd; onbeschaamd; onbeschoft; onelegant; ongegeneerd; ongelikt; onopgevoed; plomp; respectloos
sauvage agressief; gewelddadig; kokend; ongetemd; ruig; ruige; ruw; wild; woest; ziedend

Related Words for "boer":


Synonyms for "boer":


Related Definitions for "boer":

  1. iemand die van beroep op het land werkt of vee fokt1
    • deze boer heeft 20 koeien1
  2. iemand zonder manieren1
    • hij gedraagt zich weer als een boer1
  3. geluid van lucht die uit je maag ontsnapt1
    • in China mag je na het eten een boer laten1

Wiktionary Translations for boer:

boer
noun
  1. landbouwer
  2. speelkaart
boer
Cross Translation:
FromToVia
boer éructer; roter belch — expel gas from the stomach through the mouth
boer rot belch — sound one makes when belching
boer renvoi; rot; éructation burp — a louder belch
boer fermier; agriculteur; cultivatrice; cultivateur; fermière; agricultrice farmer — person who works the land or who keeps livestock
boer plouc hick — country yokel or hillbilly
boer valet jack — playing card
boer valet knave — playing card
boer paysan; paysanne peasant — member of the agriculture low class
boer paysan; paysanne; rustique; villageois; villageoise peasant — country person
boer rustaud; rustaude peasant — uncouth, crude, or ill-bred person
boer fermier; paysan tiller — A person who tills; a farmer.

boer form of boeren:

boeren [de ~] nomen, plural

  1. de boeren (provincialen)
    la régurgitations
  2. de boeren (agrariërs)
    l'agriculteurs; le cultivateurs

boeren verb (boer, boert, boerde, boerden, geboerd)

  1. boeren (oprispen; burpen)
    éructer; faire un rot; donner des renvois; avoir des renvois; faire un renvoi
    • éructer verb (éructe, éructes, éructons, éructez, )
  2. boeren (resultaten van werk zien)

Conjugations for boeren:

o.t.t.
  1. boer
  2. boert
  3. boert
  4. boeren
  5. boeren
  6. boeren
o.v.t.
  1. boerde
  2. boerde
  3. boerde
  4. boerden
  5. boerden
  6. boerden
v.t.t.
  1. heb geboerd
  2. hebt geboerd
  3. heeft geboerd
  4. hebben geboerd
  5. hebben geboerd
  6. hebben geboerd
v.v.t.
  1. had geboerd
  2. had geboerd
  3. had geboerd
  4. hadden geboerd
  5. hadden geboerd
  6. hadden geboerd
o.t.t.t.
  1. zal boeren
  2. zult boeren
  3. zal boeren
  4. zullen boeren
  5. zullen boeren
  6. zullen boeren
o.v.t.t.
  1. zou boeren
  2. zou boeren
  3. zou boeren
  4. zouden boeren
  5. zouden boeren
  6. zouden boeren
diversen
  1. boer!
  2. boert!
  3. geboerd
  4. boerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

boeren [het ~] nomen

  1. het boeren (oprispen)
    l'éructation; la régurgitation

Translation Matrix for boeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
agriculteurs agrariërs; boeren
cultivateurs agrariërs; boeren
régurgitation boeren; oprispen
régurgitations boeren; oprispingen; provincialen
éructation boeren; oprispen boer; oprisping
VerbRelated TranslationsOther Translations
avoir des renvois boeren; burpen; oprispen
donner des renvois boeren; burpen; oprispen
faire de bonnes affaires boeren; resultaten van werk zien
faire un renvoi boeren; burpen; oprispen
faire un rot boeren; burpen; oprispen
voir les fruits de ses efforts boeren; resultaten van werk zien
éructer boeren; burpen; oprispen

Related Words for "boeren":


Wiktionary Translations for boeren:

boeren
verb
  1. populaire|fr Faire un rot, des rots.

Cross Translation:
FromToVia
boeren éructer; roter belch — expel gas from the stomach through the mouth
boeren éructer; faire un rot; roter burp — to emit a burp
boeren roter rülpsen — Ausstoßen von Luft aus dem Magen (oder der Speiseröhre) durch den Mund

External Machine Translations:

Related Translations for boer