Dutch

Detailed Translations for bijbenen from Dutch to French

bijbenen:

bijbenen verb (been bij, beent bij, beende bij, beenden bij, bijgebeend)

  1. bijbenen (bijhouden; bijblijven)
    suivre; ne pas être en arrière; marcher du même pas
    • suivre verb (suis, suit, suivons, suivez, )

Conjugations for bijbenen:

o.t.t.
  1. been bij
  2. beent bij
  3. beent bij
  4. benen bij
  5. benen bij
  6. benen bij
o.v.t.
  1. beende bij
  2. beende bij
  3. beende bij
  4. beenden bij
  5. beenden bij
  6. beenden bij
v.t.t.
  1. heb bijgebeend
  2. hebt bijgebeend
  3. heeft bijgebeend
  4. hebben bijgebeend
  5. hebben bijgebeend
  6. hebben bijgebeend
v.v.t.
  1. had bijgebeend
  2. had bijgebeend
  3. had bijgebeend
  4. hadden bijgebeend
  5. hadden bijgebeend
  6. hadden bijgebeend
o.t.t.t.
  1. zal bijbenen
  2. zult bijbenen
  3. zal bijbenen
  4. zullen bijbenen
  5. zullen bijbenen
  6. zullen bijbenen
o.v.t.t.
  1. zou bijbenen
  2. zou bijbenen
  3. zou bijbenen
  4. zouden bijbenen
  5. zouden bijbenen
  6. zouden bijbenen
diversen
  1. been bij!
  2. beent bij!
  3. bijgebeend
  4. bijbenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bijbenen [znw.] nomen

  1. bijbenen (bijhouden)

Translation Matrix for bijbenen:

NounRelated TranslationsOther Translations
marcher du même pas que qn bijbenen; bijhouden
se tenir au courant de bijbenen; bijhouden
VerbRelated TranslationsOther Translations
marcher du même pas bijbenen; bijblijven; bijhouden
ne pas être en arrière bijbenen; bijblijven; bijhouden
suivre bijbenen; bijblijven; bijhouden achternagaan; achternalopen; belopen; betreden; bewandelen; bijhouden; gehoorzamen; komen na; luisteren; naleven; nalopen; navolgen; opvolgen; te voet afleggen; traceren; volgen

Wiktionary Translations for bijbenen:

bijbenen
verb
  1. inlopen