Dutch

Detailed Translations for manen from Dutch to French

manen:

manen verb (maan, maant, maande, maanden, gemaand)

  1. manen (vermanen; waarschuwen; berispen; terechtwijzen)
    admonester; réprimander
    • admonester verb (admoneste, admonestes, admonestons, admonestez, )
    • réprimander verb (réprimande, réprimandes, réprimandons, réprimandez, )
  2. manen (aanmanen; aanmanen tot een verplichting; sommeren)
    sommer; intimer; sommer de; exhorter à
    • sommer verb (somme, sommes, sommons, sommez, )
    • intimer verb (intime, intimes, intimons, intimez, )
    • sommer de verb
  3. manen (iemand aansporen)
  4. manen (met aandrang herinneren; rappelleren)
    mettre en demeure; sommer
    • sommer verb (somme, sommes, sommons, sommez, )

Conjugations for manen:

o.t.t.
  1. maan
  2. maant
  3. maant
  4. manen
  5. manen
  6. manen
o.v.t.
  1. maande
  2. maande
  3. maande
  4. maanden
  5. maanden
  6. maanden
v.t.t.
  1. heb gemaand
  2. hebt gemaand
  3. heeft gemaand
  4. hebben gemaand
  5. hebben gemaand
  6. hebben gemaand
v.v.t.
  1. had gemaand
  2. had gemaand
  3. had gemaand
  4. hadden gemaand
  5. hadden gemaand
  6. hadden gemaand
o.t.t.t.
  1. zal manen
  2. zult manen
  3. zal manen
  4. zullen manen
  5. zullen manen
  6. zullen manen
o.v.t.t.
  1. zou manen
  2. zou manen
  3. zou manen
  4. zouden manen
  5. zouden manen
  6. zouden manen
en verder
  1. ben gemaand
  2. bent gemaand
  3. is gemaand
  4. zijn gemaand
  5. zijn gemaand
  6. zijn gemaand
diversen
  1. maan!
  2. maant!
  3. gemaand
  4. manend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for manen:

NounRelated TranslationsOther Translations
sommer aanschrijven; aanzeggen
VerbRelated TranslationsOther Translations
admonester berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen
exhorter à aanmanen; aanmanen tot een verplichting; iemand aansporen; manen; sommeren herinneren; niet vergeten; onthouden
intimer aanmanen; aanmanen tot een verplichting; manen; sommeren dagen; ontbieden; oproepen; sommeren; voor het gerecht dagen; voor het gerecht ontbieden; voor het gerecht roepen
mettre en demeure manen; met aandrang herinneren; rappelleren
prier instamment iemand aansporen; manen
réprimander berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen aanmerken; aanrekenen; aanwrijven; beknorren; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; terechtwijzen; uitbrander geven; vermanen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
sommer aanmanen; aanmanen tot een verplichting; manen; met aandrang herinneren; rappelleren; sommeren aanschrijven; aanzeggen; bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; kennis geven; konde doen; ontbieden; opdragen; oproepen; sommeren; verordenen
sommer de aanmanen; aanmanen tot een verplichting; manen; sommeren herinneren; niet vergeten; ontbieden; onthouden; oproepen; sommeren
sommer quelqu'un iemand aansporen; manen

Related Words for "manen":



manen form of man:

man [de ~ (m)] nomen

  1. de man (kerel; knakker; knul; )
    le monsieur; l'homme; le gars; le mec; le zèbre; le type
  2. de man (manspersoon; vent; kerel)
    l'homme; la personne du sexe masculin; l'individu
  3. de man (echtgenoot; gade; eega)
    l'époux
  4. de man (echtgenoot; partner; eega; levensgezel; levenspartner)
    l'époux; le partenaire; le mari; le compagnon; le conjoint
  5. de man
    l'homme

Translation Matrix for man:

NounRelated TranslationsOther Translations
compagnon echtgenoot; eega; levensgezel; levenspartner; man; partner compagnon; firmant; gabber; geestverwant; gezel; kameraad; kameraadje; kompaan; kornuit; levensgezel; levenspartner; maat; maatje; makker; medestander; metgezel; pal; partner; spitsbroeder; vriend
conjoint echtgenoot; eega; levensgezel; levenspartner; man; partner levensgezel; levenspartner; partner
gars gast; gozer; kerel; knakker; knul; man; vent goser; gozer; kerel; knakker; knul; knullen; vent
homme gast; gozer; kerel; knakker; knul; man; manspersoon; vent butler; goser; gozer; heerschap; herenknecht; iemand; individu; kamerbediende; kamerdienaar; kerel; knakker; knul; levensgezel; levenspartner; mens; menselijk wezen; mensenkind; partner; persoon; sujet; vent; wezen
individu kerel; man; manspersoon; vent butler; creatuur; eenling; enkeling; herenknecht; iemand; individu; kamerbediende; kamerdienaar; mens; menselijk wezen; mensenkind; persoon; schepsel; sterveling; wezen
mari echtgenoot; eega; levensgezel; levenspartner; man; partner levensgezel; levenspartner; partner
mec gast; gozer; kerel; knakker; knul; man; vent goser; gozer; jongen; kerel; knakker; knul; rakker; vent
monsieur gast; gozer; kerel; knakker; knul; man; vent heerschap; meneer; mijnheer; sujet; vent
partenaire echtgenoot; eega; levensgezel; levenspartner; man; partner bondgenoot; echtgenote; firmant; gade; gemalin; gezel; gezellin; maat; medestander; medestrijder; metgezel; partner; vrouw
personne du sexe masculin kerel; man; manspersoon; vent
type gast; gozer; kerel; knakker; knul; man; vent aard; fatje; figuur; genre; gevaarte; goser; gozer; heerschap; heertje; individu; jochie; joekel; jongetje; kanjer; kerel; klasse; kleine jongen; knaap; knakker; knoert; knul; kokker; kokkerd; loei; model; monster; onderverdeling; proefje; proeve; slag; snuiter; soort; specimen; staal; staaltje; sujet; type; vent
zèbre gast; gozer; kerel; knakker; knul; man; vent
époux echtgenoot; eega; gade; levensgezel; levenspartner; man; partner levensgezel; levenspartner; partner; wederhelft
- echtgenoot; heer; meneer; mijnheer
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
partenaire partner
ModifierRelated TranslationsOther Translations
conjoint gemeenschappelijk; gezamenlijk; met zijn allen; tezamen

Related Words for "man":


Synonyms for "man":


Antonyms for "man":


Related Definitions for "man":

  1. persoon met wie een vrouw getrouwd is1
    • Mijn man is niet thuis, zei mevrouw Ilmaz.1
  2. mannelijke volwassen persoon1
    • deze man heeft zich als vrouw verkleed1
  3. mens of persoon1
    • met hoeveel man zijn we?1

Wiktionary Translations for man:

man
noun
  1. persoon van het mannelijk geslacht
  2. een echtgenoot, een getrouwde man
  3. een mens
man
noun
  1. Être humain adulte de sexe masculin.
  2. être humain mâle ; par opposition à la femme.
  3. époux, celui qui unir à une autre personne par le lien conjugal.
  4. homme dans l’espèce humaine.
  5. conjoint ; mari.

Cross Translation:
FromToVia
man mari; époux husband — male partner in marriage
man homme male — human of masculine sex or gender
man homme man — adult male human
man homme Mann — erwachsener, männlicher Mensch

Related Translations for manen