Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. onschuld:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for onschuld from Dutch to French

onschuld:

onschuld [de ~] nomen

  1. de onschuld (argeloosheid; naïveteit; onbedorvenheid)
    l'innocence; l'ingénuité; la candeur; la naïveté; la simplicité

Translation Matrix for onschuld:

NounRelated TranslationsOther Translations
candeur argeloosheid; naïveteit; onbedorvenheid; onschuld kinderlijkheid; naïveteit; naïviteit; onnozelheid; simpelheid
ingénuité argeloosheid; naïveteit; onbedorvenheid; onschuld kinderlijkheid; naïveteit; naïviteit; onnozelheid; simpelheid
innocence argeloosheid; naïveteit; onbedorvenheid; onschuld kinderlijkheid; naïveteit; naïviteit; onnozelheid; simpelheid
naïveté argeloosheid; naïveteit; onbedorvenheid; onschuld goedgelovigheid; kinderlijkheid; lichtgelovigheid; naïveteit; naïviteit; onnozelheid; simpelheid
simplicité argeloosheid; naïveteit; onbedorvenheid; onschuld bescheidenheid; eenvoud; eenvoudigheid; kinderlijkheid; makkelijkheid; natuurlijkheid; naïveteit; naïviteit; ongekunsteldheid; onnozelheid; pretentieloosheid; simpelheid; simpliciteit; soberheid

Antonyms for "onschuld":


Related Definitions for "onschuld":

  1. het niet gedaan hebben, niets op je geweten hebben1
    • de advocaat kon haar onschuld bewijzen1

Wiktionary Translations for onschuld:

onschuld
noun
  1. Pureté d'âme, confiance, ingénuité, franchise.

Cross Translation:
FromToVia
onschuld innocence innocence — absence of responsibility for a crime

Related Translations for onschuld