Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. kleden:
  2. kleed:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for kleden from Dutch to French

kleden:

kleden verb (kleed, kleedt, kleedde, kleedden, gekleed)

  1. kleden (zich tooien; uitmonsteren; zich kleden)
    se vêtir; habiller; parer; s'habiller
    • se vêtir verb
    • habiller verb (habille, habilles, habillons, habillez, )
    • parer verb (pare, pares, parons, parez, )
    • s'habiller verb

Conjugations for kleden:

o.t.t.
  1. kleed
  2. kleedt
  3. kleedt
  4. kleden
  5. kleden
  6. kleden
o.v.t.
  1. kleedde
  2. kleedde
  3. kleedde
  4. kleedden
  5. kleedden
  6. kleedden
v.t.t.
  1. heb gekleed
  2. hebt gekleed
  3. heeft gekleed
  4. hebben gekleed
  5. hebben gekleed
  6. hebben gekleed
v.v.t.
  1. had gekleed
  2. had gekleed
  3. had gekleed
  4. hadden gekleed
  5. hadden gekleed
  6. hadden gekleed
o.t.t.t.
  1. zal kleden
  2. zult kleden
  3. zal kleden
  4. zullen kleden
  5. zullen kleden
  6. zullen kleden
o.v.t.t.
  1. zou kleden
  2. zou kleden
  3. zou kleden
  4. zouden kleden
  5. zouden kleden
  6. zouden kleden
en verder
  1. ben gekleed
  2. bent gekleed
  3. is gekleed
  4. zijn gekleed
  5. zijn gekleed
  6. zijn gekleed
diversen
  1. kleed!
  2. kleedt!
  3. gekleed
  4. kledend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

kleden [het ~] nomen

  1. het kleden (aankleden; aandoen; aantrekken)
    l'habillement

Translation Matrix for kleden:

NounRelated TranslationsOther Translations
habillement aandoen; aankleden; aantrekken; kleden gewaad; kleding; kleren; plunje; tenue
VerbRelated TranslationsOther Translations
habiller kleden; uitmonsteren; zich kleden; zich tooien aandoen; aankleden; aantrekken
parer kleden; uitmonsteren; zich kleden; zich tooien afweren; make-up aanbrengen; opmaken; opschikken; opsieren; opsmukken; optooien; optuigen; optutten; pareren; tooien; verdedigen; verfraaien; verluchten; verweren; weren; zich mooi maken; zich uitdossen; zich uitmonsteren
s'habiller kleden; uitmonsteren; zich kleden; zich tooien aandoen; aankleden; aantrekken; zich aankleden
se vêtir kleden; uitmonsteren; zich kleden; zich tooien aandoen; aankleden; aantrekken
- aankleden

Related Words for "kleden":


Synonyms for "kleden":


Related Definitions for "kleden":

  1. kleren aan het lijf doen1
    • kleed je maar netjes aan voor het concert!1

Wiktionary Translations for kleden:

kleden
Cross Translation:
FromToVia
kleden recouvrir clad — to clothe
kleden habiller dress — to clothe (something or somebody)

kleden form of kleed:

kleed [de ~ (m)] nomen

  1. de kleed
    le tapis

Translation Matrix for kleed:

NounRelated TranslationsOther Translations
tapis kleed gras; grasmat; karpet; mat; onderleggers; onderzetters; placemats; tafelmatjes; tapijt; tapijten; tapijtje; vloerbedekking; vloerkleed; vloermat

Related Words for "kleed":


Wiktionary Translations for kleed:

kleed
noun
  1. pièce d’étoffe, tissu de laine, de soie, etc., dont on couvrir une table, une estrade, le parquet d’une chambre, etc.

Cross Translation:
FromToVia
kleed étoffe; tissu cloth — woven fabric
kleed robe dress — garment
kleed robe robe — long, loose outer garment

Related Translations for kleden