Dutch
Detailed Translations for avanceren from Dutch to French
avanceren:
-
avanceren (promoten; helpen)
promouvoir; promouvoir quelque chose; favoriser-
promouvoir verb (promeus, promeut, promouvons, promouvez, promeuvent, promouvais, promouvait, promouvions, promouviez, promouvaient, promus, promut, promûmes, promûtes, promurent, promouvrai, promouvras, promouvra, promouvrons, promouvrez, promouvront)
-
favoriser verb (favorise, favorises, favorisons, favorisez, favorisent, favorisais, favorisait, favorisions, favorisiez, favorisaient, favorisai, favorisas, favorisa, favorisâmes, favorisâtes, favorisèrent, favoriserai, favoriseras, favorisera, favoriserons, favoriserez, favoriseront)
-
-
avanceren (doorlopen; verdergaan; voortgaan; verder lopen)
poursuivre; continuer; persister; avancer; marcher plus loin; se prolonger; devoir continuer-
poursuivre verb (poursuis, poursuit, poursuivons, poursuivez, poursuivent, poursuivais, poursuivait, poursuivions, poursuiviez, poursuivaient, poursuivis, poursuivit, poursuivîmes, poursuivîtes, poursuivirent, poursuivrai, poursuivras, poursuivra, poursuivrons, poursuivrez, poursuivront)
-
continuer verb (continue, continues, continuons, continuez, continuent, continuais, continuait, continuions, continuiez, continuaient, continuai, continuas, continua, continuâmes, continuâtes, continuèrent, continuerai, continueras, continuera, continuerons, continuerez, continueront)
-
persister verb (persiste, persistes, persistons, persistez, persistent, persistais, persistait, persistions, persistiez, persistaient, persistai, persistas, persista, persistâmes, persistâtes, persistèrent, persisterai, persisteras, persistera, persisterons, persisterez, persisteront)
-
avancer verb (avance, avances, avançons, avancez, avancent, avançais, avançait, avancions, avanciez, avançaient, avançai, avanças, avança, avançâmes, avançâtes, avancèrent, avancerai, avanceras, avancera, avancerons, avancerez, avanceront)
-
marcher plus loin verb
-
se prolonger verb
-
devoir continuer verb
-
Conjugations for avanceren:
o.t.t.
- avanceer
- avanceert
- avanceert
- avanceren
- avanceren
- avanceren
o.v.t.
- avanceerde
- avanceerde
- avanceerde
- avanceerden
- avanceerden
- avanceerden
v.t.t.
- heb geavanceerd
- hebt geavanceerd
- heeft geavanceerd
- hebben geavanceerd
- hebben geavanceerd
- hebben geavanceerd
v.v.t.
- had geavanceerd
- had geavanceerd
- had geavanceerd
- hadden geavanceerd
- hadden geavanceerd
- hadden geavanceerd
o.t.t.t.
- zal avanceren
- zult avanceren
- zal avanceren
- zullen avanceren
- zullen avanceren
- zullen avanceren
o.v.t.t.
- zou avanceren
- zou avanceren
- zou avanceren
- zouden avanceren
- zouden avanceren
- zouden avanceren
diversen
- avanceer!
- avanceert!
- geavanceerd
- avancerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for avanceren:
Wiktionary Translations for avanceren:
avanceren
verb
French
Detailed Translations for avanceren from French to Dutch
avanceren: (*Using Word and Sentence Splitter)
- avance: voorschot; voorsprong; subsidie; tegemoetkoming; toelage; voortgang; opmars; aantocht
- rené: herboren
- avancé: gevorderd; vergevorderd; vooruitstrevend; geavanceerd; progressief; laatste; geavanceerde; allernieuwste; uitspringend; vooruitstekend; vooruitspringend; naar voren staand
- avancer: gaan; lopen; stappen; zich voortbewegen; verbeteren; beter worden; vooruitgang boeken; progressie maken; vervroegen; naar voren plaatsen; vroeger uitvoeren dan gepland; voorschieten; stellen; verklaren; beweren; pretenderen; voorgeven; doorlopen; verdergaan; voortgaan; verder lopen; avanceren; een stapje verder gaan; uiten; uitdrukken; vorderen; verwoorden; vertolken; oprukken; vooruitkomen; verder komen; uiting geven aan; uitdrukking geven aan; opmarcheren; starten; openen; aankaarten; opwerpen; aansnijden; aanknopen; ter sprake brengen; entameren; te berde brengen; gesprek aanknopen; duwen; opschuiven; vooruitschuiven; voorschuiven; aandragen; opperen; aanvoeren; naar voren brengen; poneren; een voorstel doen; inbrengen; suggereren; demonstreren; betogen; stuwen; voortbewegen; voortstuwen; vooruitstreven; geld opleveren; hogerop komen; zich opwerken; vorderingen maken; vooruitduwen; bevorderd worden; voorwaarts treden